5. Configuratie en instellingen
De instellingen van de zonnelader kunnen wordeningesteld, zodat ze specifiek kunnen worden aangepast aan het systeem waarin ze worden gebruikt.
Let op
Wijzig de instellingen van de zonnelader alleen als zeker is wat ze zijn en wat het effect is van het wijzigen van deze instellingen.
Verkeerde instellingen kunnen problemen in het systeem veroorzaken waaronder schade aan de accu's. Vraag bij twijfel advies aan een ervaren Victron Energy-installateur, -leverancier of -distributeur.
5.1. Hoe instellingen te wijzigen
Er zijn verschillende methoden die gebruikt kunnen worden om deze instellingen te wijzigen. Bij sommige hiervan kunnen alle instellingen wordeningesteld, maar bij andere kunnen beperkingen gelden:
De VictronConnect-app - Alle instellingen kunnen worden gewijzigd en de firmware kan worden bijgewerkt.
De draaischakelaar - Het laadalgoritme voor een aantal vooraf ingestelde accutypes kan worden geselecteerd.
Het MPPT Control beeldscherm (optioneel) - De meeste instellingen kunnen worden gewijzigd.
Belangrijk
Wijzig de instellingen van de zonnelader alleen als zeker is wat ze zijn en wat het effect kan zijn van het wijzigen van deze instellingen. Verkeerde instellingen kunnen problemen in het systeem veroorzaken waaronder schade aan de accu's. Vraag bij twijfel advies aan een ervaren Victron Energy-installateur, -leverancier of -distributeur.
5.1.1. Instellingen via de VictronConnect-app
De VictronConnect-app kan worden gebruikt om alle instellingen van de PV-lader te wijzigen en kan worden gebruikt om de firmware bij te werken.
Raadpleeg het VictronConnect-app hoofdstuk voor een overzicht van de verschillende manieren waarop de VictronConnect-app aangesloten kan worden op de PV-lader.
Deze handleiding heeft alleen betrekking op de specifieke items van de VictronConnect-PV-lader. Voor meer algemene informatie over de VictronConnect-app, zoals hoe deze gebruikt wordt of hoe erbinding gemaakt kan worden, raadpleeg de VictronConnect handleiding.
Om toegang te krijgen tot de instellingen van de zonnelader, ga naar de instellingenpagina. Doe dit door op het tandwielpictogram rechtsboven in het thuisscherm te klikken.
De instellingenpagina biedt toegang om de instellingen van de zonnelader te bekijken en / of te wijzigen.
Voor informatie over elke instelling en hoe de firmware bijgewerkt kan worden, raadpleeg het Alle instellingen uitgelegd hoofdstuk.
5.1.2. Instellingen via de draaischakelaar
De draaischakelaar kan worden gebruikt om acht voorgeprogrammeerde algoritmen voor het opladen van de accu te selecteren.
Gebruik een kleine platte schroevendraaier om de draaischakelaar te draaien. De pijl geeft aan welk instellingnummer is geselecteerd.
De onderstaande tabel geeft het laadalgoritme en de laadinstellingen voor elke draaischakelaarpositie weer.
Let op
Door aan de draaischakelaar te draaien, worden de laadinstellingen overschreven, inclusief instellingen die zijn gemaakt met de VictronConnect-app of met het beeldscherm. Eveneens, als de laadinstellingen worden gewijzigd met de VictronConnect-app of het beeldscherm, zal dit de instelling van de draaischakelaar overschrijven.
Schakelen van positie | Aanbevolen accutype | Absorptiespanning* (V) | Druppel-spanning* (V) | Egalisatie**spanning* (V) | Egalisatie** nominale stroom percentage | Temperatuurcompensatiefactor* (mV / °C) |
---|---|---|---|---|---|---|
* De bovenste waarde is voor 12 V-systemen, de middelste voor 24 V-systemen en de onderste voor 48 V-systemen. ** Egalisatie is standaard uitgeschakeld. Om in te schakelen zie hoofdstuk Accu-instellingen | ||||||
0 | Gel long life (OPzV) Gel Exide A600 (OPzV) Gel MK | 14.1 28.2 56.4 | 13.8 27.6 55.2 | 15.9 31.8 63.6 | 8 % | -16 -32 -64 |
1 | Gel Victron deep discharge Gel Exide A200 AGM Victron deep discharge Stationaire buisplaat (OPzS) | 14.3 28.6 57.2 | 13.8 27.6 55.2 | 16.1 32.2 64.4 | 8 % | -16 -32 -64 |
2 | Standaardinstelling Gel Victron deep discharge Gel Exide A200 AGM Victron deep discharge Stationaire buisplaat (OPzS) | 14.4 28.8 57.6 | 13.8 27.6 55.2 | 16.2 32.4 64.8 | 8 % | -16 -32 -64 |
3 | AGM-Spiraalcel Stationaire buisplaat (OPzS) Rolls AGM | 14.7 29.4 58.8 | 13.8 27.6 55.2 | 16.5 33.0 66.0 | 8 % | -16 -32 -64 |
4 | PzS-buisplaat tractie-accu's of OPzS-accu's | 14.9 29.8 59.6 | 13.8 27.6 55.2 | 16.7 33.4 66.8 | 25 % | -16 -32 -64 |
5 | PzS-buisplaat tractie-accu's of OPzS-accu's | 15.1 30.2 60.4 | 13.8 27.6 55.2 | 16.9 33.8 67.6 | 25 % | -16 -32 -64 |
6 | PzS-buisplaat tractie-accu's of OPzS-accu's | 15.3 30.6 61.2 | 13.8 27.6 55.2 | 17.1 34.2 68.4 | 25 % | -16 -32 -64 |
7 | Lithium-ijzerfosfaat (LiFePO4)-accu's | 14.2 28.4 56.8 | 13.5 27.0 54 | nvt | nvt | 0 0 0 |
Een binaire LED-code helpt bij het bepalen van de positie van de draaischakelaar. Na het veranderen van de positie van de draaischakelaar zullen de LED's gedurende 4 seconden knipperen zoals aangegeven in onderstaande tabel. Daarna wordt de normale indicatie hervat, zoals beschreven in de sectie LED's.
Schakelen van positie | Bulk LED | Absorptie LED | Druppel LED | Knipperfrequentie |
---|---|---|---|---|
0 | 1 | 1 | 1 | Snel |
1 | 0 | 0 | 1 | Langzaam |
2 | 0 | 1 | 0 | Langzaam |
3 | 0 | 1 | 1 | Langzaam |
4 | 1 | 0 | 0 | Langzaam |
5 | 1 | 0 | 1 | Langzaam |
6 | 1 | 1 | 0 | Langzaam |
7 | 1 | 1 | 1 | Langzaam |
5.1.3. Instellingen via het MPPT Control beeldscherm.
Het optionele MPPT Control beeldscherm kan worden gebruikt om de instellingen van de PV-lader in te stellen, met uitzondering van geavanceerde instellingen zoals RX- en TX-poortinstellingen. Voor meer informatie over hoe dit te doen raadpleeg de MPPT Control beeldscherm handleiding.
5.2. Alle instellingen uitgelegd
Dit hoofdstuk bevat alle instellingen van de zonnelader die door de gebruiker kunnen worden ingesteld en legt ook uit hoe de firmware van de zonnelader kan worden bijgewerkt.
Let op
Wijzig de instellingen alleen als zeker is wat ze zijn en wat het effect is van het wijzigen van deze instellingen. Verkeerde instellingen kunnen problemen in het systeem veroorzaken waaronder schade aan de accu's. Vraag bij twijfel advies aan een ervaren Victron Energy-installateur, -leverancier of -distributeur.
5.2.1. Accu-instellingen
Accuspanning
De accuspanning wordt automatisch gedetecteerd wanneer de PV-lader voor de eerste keer wordt opgestart en de accuspanning wordt dienovereenkomstig ingesteld. Vervolgens is automatische detectie uitgeschakeld. Om ervoor te zorgen dat een stabiele meting gebruikt wordt, wacht de lader eerst 10 seconden en neemt dan een gemiddelde meting. Let op dat de PV-lader uitgeschakeld blijft gedurende deze periode.
Als de PV-lader geen accuspanning meet, gaat de PV-lader standaard naar 12 V en slaat dat op. Dit is het geval wanneer de PV-lader aangedreven wordt via de PV-aansluitklemmen, terwijl de PV-lader niet met een accu verbonden is.
Let op dat de PV-lader een 36 V-accu niet automatisch detecteert. Dit moet handmatig ingesteld worden.
Nadat automatische detectie heeft plaatsgevonden, kan het accuspanning worden gewijzigd en ingesteld op 12, 24, 36 of 48 V indien nodig .
Tip
Tip:
Als de firmware van de PV-lader moet worden bijgewerkt, terwijl de automatische spanningsdetectie actief blijft, bijvoorbeeld voordat het apparaat naar een eindgebruiker wordt verzonden, doe dan het volgende:
Werk de firmware bij.
Zodra de firmware-update is voltooid, ga dan naar de instellingenpagina in VictronConnect-app.
Klik op de instellingenpagina op de drie verticale stippen in de rechterbovenhoek en selecteer “Standaardinstellingen herstellen” in het vervolgkeuzemenu.
Schakel de PV-lader binnen 10 seconden uit .
Wanneer de PV-lader de volgende keer wordt ingeschakeld, voert de PV-lader opnieuw de eerste automatische spanningsdetectie uit.
Max. laadstroom
Deze instelling stelt de maximale accu laadstroom in. Deze is standaard ingesteld op de maximale laadstroom van de PV-lader.
Gebruik deze instelling om de laadstroom te verlagen, bijvoorbeeld wanneer een kleinere accubank wordt gebruikt die een lagere laadstroom vereist.
Acculader ingeschakeld
Deze instelling schakelt de acculader in of uit. Het is standaard ingesteld op “ingeschakeld”.
Deze instelling kan worden gebruikt als er werkzaamheden aan de installatie moeten worden uitgevoerd. Als deze instelling is uitgeschakeld, worden de accu’s niet opgeladen.
Voorinstelling van de accu
Deze instelling stelt het laadalgoritme van de accu in. Het is standaard ingesteld op “draaischakelaar”.
Een keuze kan gemaakt worden tussen:
De positie van de draaischakelaar.
Vooraf gedefinieerde fabrieksvoorinstellingen van de accu.
Door de gebruiker vooraf gedefinieerde accu-instellingen.
Maak, wijzig of verwijder een door de gebruiker vooraf gedefinieerde instelling.
Deze instelling maakt gebruik van vooraf gedefinieerde fabrieksvoorinstellingen voor een grote verscheidenheid aan accutypen. Deze voorgedefinieerde laadalgoritmen zijn geschikt voor bijna alle installaties.
Het is ook mogelijk om door de gebruiker vooraf gedefinieerde accu-instellingen te maken. In hoofdstuk Pas het acculaadalgoritme aan wordt uitgelegd hoe dit gedaan wordt. Deze door de gebruiker vooraf gedefinieerde instellingen worden opgeslagen in de bibliotheek van de VictronConnect-app. Dit is handig als er meerdere PV-laders moeten worden ingesteld waardoor het niet nodig is om iedere keer het volledige laadalgoritme te definiëren wanneer er een nieuwe PV-lader wordt ingesteld.
Expertmodus
Deze instelling schakelt de expertmodus in of uit. Het is standaard ingesteld op “uitgeschakeld”.
Let op
De standaard laadalgoritmen werken goed voor bijna alle installaties. Schakel alleen expertinstellingen in als de apparatuur speciale vereisten heeft.
Als deze instelling is ingeschakeld, kunnen de volgende parameters worden ingesteld
Lader spanningen: bulk, absorptie en druppellading.
Bulk: re-bulk spanningscompensatie.
Absorptie: duur, tijd en staartstroom.
Egalisatie: stroom, interval, stopmodus en duur.
Temperatuur spanningscompensatie.
Uitschakeling lage temperatuur.
Voor de betekenis van deze parameters raadpleeg hoofdstuk Acculaadalgoritme-instellingen
Egalisatie
Let op
Egaliseren kan schade aan de accu veroorzaken wanneer de accu niet geschikt is voor egalisatie laden. Raadpleeg altijd de accu fabrikant voordat egalisatie wordt ingeschakeld.
Deze instelling kan worden gebruikt om automatische egalisatie in of uit te schakelen. Indien ingeschakeld, kan het aantal dagen worden geselecteerd waarop de egalisatie moet worden herhaald.
Een handmatige egalisatie kan worden gestart door op de knop “START NOW” te drukken. Gebruik de handmatige egalisatie-optie alleen tijdens absorptie- en druppellaad-fasen en wanneer er voldoende zonlicht is. De stroom- en spanningslimieten zijn identiek aan de automatische egalisatie functie. De handmatige egalisatiefase duurt 1 uur en kan op elk moment worden gestopt met “Stop egalisatie”.
Let op
De egalisatie-instelling is mogelijk niet actief. Dit kan het geval zijn als de vooraf ingestelde accu-instelling geen ondersteuning biedt voor en egalisatie laden, zoals het geval is met lithium-accu's.
Pas het acculaadalgoritme aan
Dit hoofdstuk legt uit hoe de acculaadalgoritmen kunnen worden aangepast, of het maken, aanpassen en verwijderen van gebruiker gedefinieerde accuvoorinstellingen. Zie het Acculaadalgoritme-instellingen hoofdstuk voor de betekenis van alle laadalgoritmenparameters.
Let op
Alleen ervaren gebruikers zouden gebruiker gedefinieerde acculaadalgoritmen moeten instellen of aanpassen. Een verkeerd gedefinieerd acculaadalgoritme kan leiden tot accu schade of tot onveilige situaties.
Een basis acculaadalgoritme wijzigen:
Selecteer een vooraf ingesteld accutype dat het beste past bij het accutype.
Wijzig een van de basis laadparameters die op het instellingenscherm worden vermeld.
Stel de benodigde parameters in.
De accuvoorinstelling is nu ingesteld op “gebruiker gedefinieerd”.
Om een expert acculaadalgoritme te wijzigen
Schakel “Expert”-modus in.
De basis- en aanvullende laadparameters worden nu op het scherm weergegeven.
Stel de benodigde parameters in.
De accuvoorinstelling is nu ingesteld op “gebruiker gedefinieerd”.
Een aangepast accutype maken en opslaan:
Selecteer een vooraf ingesteld accutype dat het beste past bij het accutype.
Wijzig de laadparameters zodat ze overeenkomen met de accu. Dit kan zowel in de normale modus als in de expertmodus worden gedaan.
De accuvoorinstelling is nu ingesteld op “gebruiker gedefinieerd”.
Selecteer in het menu “Accuvoorinstelling” “Maak voorinstelling”.
Geef de accuvoorinstelling een naam.
Om een aangepast accutype te laden:
Selecteer in het menu “Accuvoorinstelling” “Selecteer voorinstelling”.
Het menu toont alle in de fabriek ingestelde en aangepaste accutypen die eerder zijn toegevoegd (indien aanwezig).
Kies het accutype.
Een aangepast accutype wijzigen (of verwijderen):
Selecteer in het menu “Accuvoorinstelling” “Bewerk voorinstellingen”
Navigeer naar de accu die aangepast moet worden. Het is niet mogelijk een fabrieksvoorinstelling te wijzigen, alleen aangepaste typen kunnen worden gewijzigd (of verwijderd).
Pas de laadparameters aan.
Om de instellingen op te slaan, druk op de knop “SAVE CHANGES” onderaan de pagina.
Om de accu te verwijderen, druk op de knop “REMOVE PRESET”.
Acculaadalgoritme-instellingen
In dit hoofdstuk worden alle parameters uitgelegd die in de “Expert” modus worden gebruikt en de instellingen die worden gebruikt bij het programmeren van een aangepast accutype via het menu voor accuvoorinstellingen.
Absorptie spanning
Deze instelling stelt de absorptie spanning in.
Adaptieve absorptietijd
Deze instelling schakelt de adaptieve absorptietijd in of uit.
Wanneer uitgeschakeld: De lengte van de absorptiefase is elke dag hetzelfde, de lengte wordt bepaald door de instelling “Maximale absorptietijd”, mits er voldoende zonne-energie is.
Houd er rekening mee dat deze optie mogelijk kan leiden tot te veel laden van de accu's, vooral voor loodaccu's en als er slechts ondiepe dagelijkse ontladingen plaatsvinden. Controleer bij de accu fabrikant de aanbevolen maximale absorptietijd.
De enige voorwaarde die de absorptietijd kan beëindigen voordat de maximale tijd is bereikt, is de instelling “staartstroom”. Als de absorptietijd altijd even lang moet zijn, schakel dan de instelling “Staartstroom” uit. Zie verderop in dit hoofdstuk meer informatie over de instelling van de staartstroom.
Wanneer ingeschakeld: de lengte van de absorptiefase verschilt per dag, het past zich ‘s morgens aan het begin van de laadcyclus aan de laadtoestand van de accu aan.
De maximale “adaptieve” absorptietijd voor de dag wordt bepaald door het accuspanning zoals gemeten elke ochtend net voordat de zonnelader begint te werken.
Multiplier
x 1
x 2/3
x 1/3
x 1/6
Adaptieve absorptietijd *
6:00 uur
4:00 uur
2:00 uur
1:00 uur
12 V-systeem
Vbatt < 11,9 V
11,9 V < Vbatt < 12,2 V
12,2 V < Vbatt < 12,6 V
Vbatt > 12,6 V
24 V-systeem
Vbatt < 23,8
23,8 < Vbatt < 24,2 V
24,2 V < Vbatt < 25,2 V
Vbatt > 25,2 V
48 V-systeem
Vbatt < 47,6
47,6 V < Vbatt < 48,8 V
48,8 V < Vbatt < 50,4 V
Vbatt > 50,4 V
*) De adaptieve absorptietijd wordt berekend door de vermenigvuldigingsfactor maal de instelling “Maximale absorptietijd”. De adaptieve absorptietijden in deze tabel zijn gebaseerd op de standaardinstelling “Maximale absorptietijd” van 6 uur.
Maximale absorptietijd
Deze instelling stelt de absorptie tijdslimiet in. Deze instelling is alleen beschikbaar bij het programmeren van een aangepast laadprofiel.
Voer de maximale tijd in uren en minuten (uu:mm) in die de zonnelader in de absorptiefase mag doorbrengen. De maximale tijd die ingesteld kan worden is 12 uur en 59 minuten.
Druppellaadspanning
Deze instelling stelt de druppellaadspanning in.
Compensatie re-bulkspanning
Stelt de compensatie van het re-bulkspanning in. Deze compensatiespanning wordt gebruikt om te bepalen wanneer de druppellaad-fase stopt en de bulk-fase opnieuw begint, d.w.z. de laadcyclus wordt gereset en begint weer bij de eerste laadfase.
De re-bulkspanning wordt berekend door de compensatie van de re-bulkspanning toe te voegen aan de laagste spanningsinstelling (normaal is dit de druppellaad-fase).
Een voorbeeld: als de re-bulkcompensatie is ingesteld op 0,1 V en de druppellaadspanning op 13,8 V, wordt de laadcyclus opnieuw gestart zodra de accuspanning gedurende één minuut onder 13,7 V (13,8 minus 0,1) daalt.
Egalisatiespanning
Deze instelling stelt de egalisatiespanning in.
Egalisatiestroompercentage
Deze instelling stelt het percentage van de instelling “maximale laadstroom” in dat zal worden gebruikt om de egalisatielaadstroom te berekenen.
Bijvoorbeeld: als de instelling “maximale laadstroom” is ingesteld op 10 A en de instelling “Egalisatiestroompercentage” op 10 %, dan is de egalisatiestroom 1 A (10 % van 10 A).
Automatische egalisatie
Deze instelling stelt het herhaalinterval in wanneer de egalisatiefase moet plaatsvinden. Dit kan worden ingesteld tussen 1 en 250 dagen. Instellen op 1 betekent een dagelijkse egalisatie, 2 betekent om de dag, enzovoort.
Een egalisatiefase wordt meestal gebruikt om de cellen in evenwicht te brengen en om stratificatie van de elektrolyt in natte loodzuuraccu's te voorkomen. Het hangt van het type accu af of (automatische) egalisatie nodig is en onder welke voorwaarden. Controleer bij de acculeverancier of egalisatie nodig is voor de accu.
Tijdens de egalisatiefase stijgt het laadspanning tot aan het ingestelde “egalisatiespanning”. Dit wordt gehandhaafd zolang de laadstroom onder de instelling “egalisatietroompercentage” van de instelling “Maximale stroom” blijft.
Duur van de automatische egalisatiecyclus:
Voor alle VRLA-accuvoorinstellingen en voor sommige voorinstellingen voor natte accu's, eindigt de automatische egalisatiefase wanneer de spanningslimiet (maxV) is bereikt.
Voor de lithium accu voorinstelling is egalisatie niet beschikbaar.
Als een automatische egalisatiefase niet binnen een dag is voltooid, wordt deze de volgende dag niet hervat. De volgende egalisatie lading vindt plaats volgens het interval dat is ingesteld in de instelling “Auto Egalisatie”.
Egalisatiestopmodus
Deze instelling bepaalt wanneer de egalisatiefase moet stoppen:
Automatisch: Egalisatie stopt wanneer het accuspanning de egalisatiespanning heeft bereikt.
Vaste tijd: Egalisatie stopt wanneer de tijd is bereikt die is ingesteld in de instellingen “Maximale egalisatieduur”.
Maximale egalisatieduur
Deze instelling stelt de maximale tijdsduur in van de egalisatiefase.
Handmatige egalisatie
Gebruik dit om een “eenmalige” egalisatie uit te voeren. Zodra de “Nu starten”-knop is ingedrukt, zal een egalisatiecyclus van een uur uitgevoerd worden. De egalisatiefase kan handmatig worden gestopt.
Staartstroom
Deze instelling stelt de huidige drempelwaarde in om de absorptiefase te beëindigen voordat de maximale absorptietijd is bereikt. Als de laadstroom gedurende één minuut onder de ingestelde staartstroom zakt, wordt de absorptiefase beëindigd en begint de druppel-fase. Deze instelling kan worden uitgeschakeld door deze op nul in te stellen.
Temperatuurcompensatie
Deze instelling stelt de temperatuurcompensatiecoëfficiënt in die nodig is voor temperatuur gecompenseerd laden.
Veel accu types hebben een lagere laadspanning nodig bij warme bedrijfsomstandigheden en een hogere laadspanning bij koude bedrijfsomstandigheden. De ingestelde coëfficiënt is ingesteld op mV per graad Celsius voor de hele accubank, niet per cel. De basistemperatuur voor de compensatie is 25 °C (77 °F).
De onderstaande grafiek geeft het gedrag van de absorptie- en druppel-spanningen bij verschillende temperaturen weer. De grafiek toont de temperatuurcompensatie voor een 12 V-systeem en gebruikt een -16 mV / °C temperatuurcompensatiecoëfficiënt. Voor een 48 V-systeem vermenigvuldig met 4.
Standaard gebruikt de PV-lader zijn interne temperatuur voor accutemperatuurgecompenseerd laden. Er wordt 's ochtends een interne temperatuurmeting gedaan en vervolgens weer wanneer de PV-lader minimaal een uur inactief is geweest, bijvoorbeeld wanneer de lader niet actief een accu oplaadt of een belasting heeft.
Wanneer de PV-lader deel uitmaakt van een VE.Smart-netwerk en een accu temperatuurmeting ontvangt van een Smart Battery Sense of een accumonitor met een temperatuursensor, wordt de werkelijke accutemperatuur gedurende de dag gebruikt voor temperatuurgecompenseerd opladen.
Loskoppeling bij lage temperatuur
Deze instelling wordt gebruikt om schade aan een lithiumaccu te voorkomen door opladen bij lage temperaturen uit te schakelen.
Waarschuwing
De functie “Uitschakeling bij lage temperatuur” is alleen actief wanneer de zonnelader deel uitmaakt van een VE.Smart-netwerk en een accu temperatuurmeting ontvangt van een Smart Battery Sense of een accumonitor met een temperatuursensor.
De instelling “loskoppeling bij lage temperatuur” is standaard uitgeschakeld. Wanneer ingeschakeld kan de lage loskoppel temperatuur worden ingesteld. De standaard temperatuur is 5 °C, dit is een geschikte temperatuur instelling voor lithiumijzerfosfaat (LFP) accu's. Controleer echter altijd bij de lithium accu leverancier waar deze instelling op ingesteld zou moeten worden.
Het mechanisme “loskoppeling bij lage temperatuur” zal het laden van de accu stoppen wanneer de temperatuur beneden de instelling voor lage temperatuur loskoppeling gezakt is. Accu laden zal hervat worden wanneer de temperatuur 0,5 °C boven de lage temperatuur loskoppeling instelling gestegen is.
Houd er rekening mee dat de instelling “loskoppeling bij lage temperatuur” niet nodig is voor Victron Lithium Smart-accu's of voor Victron Super Pack-accu's met serienummer HQ2040 en hoger. Deze instelling is alleen nodig voor lithium-accu's die het opladen niet kunnen blokkeren wanneer de temperatuur te laag wordt.
5.2.2. Belastingsuitgang-instellingen
De instellingen van de belastingsuitgang om de VE.Direct TX-poort of de , de mogelijkheid biedend een BatteryProtect, een relais of een ander belasting-afkoppelend apparaat te bedienen. Raadpleeg voor meer informatie het hoofdstuk TX-Poortinstellingen.
BatteryLife (standaard instelling):
Dit is een zelfaanpassend algoritme om de levensduur van de accu te maximaliseren. Voor meer informatie over deze functionaliteit raadpleeg hetBatteryLife hoofdstuk voor een beschrijving van deze functionaliteit.
Conventioneel algoritme 1:
12 V-systeem UIT wanneer Vbatt < 11,1 V, AAN wanneer Vbatt > 13,1 V.
24 V-systeem UIT wanneer Vbatt < 22,2V, AAN wanneer Vbatt > 26,2 V.
48 V-systeem UIT wanneer Vbatt < 44,4 V, AAN wanneer Vbatt > 52,4 V.
Conventioneel algoritme 2:
12 V-systeem UIT wanneer Vbatt < 11,8 V, AAN wanneer Vbatt > 14,0 V.
24 V-systeem UIT wanneer Vbatt < 23,6 V, AAN wanneer Vbatt > 28,0 V.
48 V-systeem UIT wanneer Vbatt < 47,4 V, AAN wanneer Vbatt > 56,0 V.
Altijd uit
De belastingsuitgang is altijd UIT.
Altijd aan:
De belastingsuitgang is altijd AAN.
Door gebruiker gedefinieerd algoritme 1:
UIT wanneer Vbatt < Vlow.
AAN wanneer Vbatt > Vhigh.
Door gebruiker gedefinieerd algoritme 2:
UIT wanneer Vbatt < Vlow or Vbatt > Vhigh.
AAN wanneer Vbatt tussen Vlow en Vhigh ligt.
De “altijd uit” en “altijd aan” modi zullen meteen reageren. De andere modi hebben een vertraging van 2 minuten voordat de belastingsuitgang verandert. Dit is zodat de PV-lader niet te snel reageert wanneer bijvoorbeeld een inschakelstroom de accuspanning kortstondig onder de drempelwaarde brengt.
De belastingsuitgang-instellingen bedienen ook het straatverlichting algoritme. Beide werken samen om te voorkomen dat de accu te diep wordt ontladen. De instellingen van de straatverlichting worden genegeerd als de accuspanning onder de belastinguitschakelspanning daalt. Wanneer de accuspanning toeneemt tot de belastingspanning voor opnieuw koppelen, wordt de straatverlichtingfunctie hervat.
5.2.3. Instellingen straatverlichting
Met de straatverlichtingfunctie kan de zonnelader automatisch nachtverlichting regelen. Het bepaalt automatisch wanneer het licht aan of uit moet zijn en kan de lichtintensiteit regelen.
Als de straatverlichtingfunctie is ingeschakeld, kan een timerprogramma worden gemaakt waarbij zowel zonsondergang, zonsopgang als middernacht als ankerpunten voor het timerprogramma kunnen worden gebruikt. Deze ankerpunten worden automatisch aangepast aan de lengte van de nacht, aangezien dit verandert met de seizoenen.
Straatverlichtingregeling
De zonnelader bedient de straatverlichting:
Via de TX-poort samen met een VE.Direct TX digitale uitgangskabel. Zie ook het TX-Poortinstellingen hoofdstuk voor meer details.
Let op
Het straatverlichtingalgoritme wordt altijd toegepast in combinatie met de instellingen zoals ingesteld in het belastingsuitgangmenu:
Als de straatverlichting is uitgeschakeld, wordt de (virtuele) belastingsuitgang alleen bestuurd door de instellingen zoals gemaakt in het belastingsuitgangmenu.
Als straatverlichting is ingeschakeld, is het een EN-functie: de belastingsuitgang zal aan zijn als aan zowel de voorwaarden gemaakt in het belastingsuitgangmenu als aan de straatverlichtinginstellingen zijn voldaan. Anders zal de straatverlichting uit zijn.
Zorg ervoor dat de instelling van de belastingsuitgang is ingesteld op “Always on” (Altijd aan) of op “BatteryLife”. Zet het niet op “Always off”, (Altijd uit) aangezien dit ertoe leidt dat het licht altijd uit is.
Voor meer instelbare spanningsniveaus om het licht uit te forceren, kunnen de andere opties voor belastingsuitgang ook worden gebruikt.
De Zonsondergangsactie instellen
Bij zonsondergang kan een van de volgende acties gekozen worden:
Laat de lichten uit
Inschakelen voor een vaste tijd:
Met deze optie wordt het licht bij zonsondergang ingeschakeld en na een instelbaar interval weer uitgeschakeld. Als de dimfunctie is ingeschakeld1 (1), kunnen twee dimniveaus worden ingevoerd: één voor de “aan” -periode en een tweede voor de “uit” -periode. Deze opties wordt vaak gebruikt voor een sterke verlichting tijdens de drukke verkeersuren (direct na zonsondergang), en een lagere intensiteit tijdens de lage uren, om zo de accu te sparen. Stel het tweede dimniveau in op 0 % om het licht volledig uit te schakelen tijdens dat tweede gedeelte.
Inschakelen tot middernacht:
Met deze optie wordt het licht bij zonsondergang ingeschakeld en om middernacht weer uitgeschakeld. Als de dimfunctie is ingeschakeld1 (1), kunnen twee dimniveaus worden ingevoerd: één voor de “aan” -periode (tot aan middernacht) en een tweede voor de “uit” -periode. Stel het tweede dimniveau in op 0 % om het licht volledig uit te schakelen tijdens dat tweede gedeelte.
Inschakelen tot zonsopgang:
Met deze optie wordt het licht bij zonsondergang ingeschakeld en bij zonsopgang weer uitgeschakeld. Als deze optie is geselecteerd; het is niet nodig om ook een actie bij zonsopgang te selecteren, dus de optie voor zonsopgangregeling is niet nodig. Als de dimfunctie is ingeschakeld1, kan slechts één dimniveau worden ingesteld, het dimniveau bij zonsondergang.
1) De dimfunctie vereist dat de TX-poortfunctie ingesteld is op een van de “Licht dimmen” instellingen. Dit zodat de TX-poort een PWM-signaal afgeeft dat kan worden gebruikt om het licht te dimmen. Als de TX-poortfunctie niet is ingesteld op een van de “Licht dimmen” instellingen, zullen de dim opties niet verschijnen in het zonsondergang instellingen menu. Zie ook het TX-Poortinstellingen hoofdstuk.
Zonsopgangsactie instellen
Bij zonsopgang kan gekozen worden voor:
Uitschakelen:
Schakelt het licht uit bij zonsopgang.
Inschakelen vóór zonsopgang:
Deze optie schakelt het licht in met een instelbaar tijdsinterval voor zonsopgang, en schakelt het licht vervolgens uit bij zonsopgang.
Als de dimfunctie is ingeschakeld1, kan een interval van intenser licht worden ingesteld tijdens de vroege ochtendspits. Samen met de zonsondergangactie kunnen nu drie dimniveausingesteld worden: één voor de zonsondergangspits, één voor de uren met weinig verkeer en de derde voor de vroege ochtendspits.
Middernacht
De oplader heeft geen realtime klok en weet dus niet wanneer het 12 uur 's nachts is. Alle verwijzingen naar middernacht verwijzen naar wat we solaire middernacht noemen, dit is het midden tussen zonsondergang en zonsopgang.
Synchronisatie middernacht en zonsopgang
De zonnelader moet zijn interne klok gesynchroniseerd hebben met de zonnecyclus, zodat hij de ankerpunten voor middernacht en zonsopgang in het timerprogramma kan instellen.
Nadat de straatverlichtinginstellingen zijn geprogrammeerd en de zonnelader is opgestart, start de zonnelader ongesynchroniseerd. Het gaat er eerst van uit dat middernacht 6 uur na zonsondergang is en dat de volledige nacht 12 uur duurt.
Eenmaal in werking, controleert de zonnelader de tijd tussen elke gedetecteerde zonsopgang. Na drie volledige dag / nacht-cycli, waarbij de gedetecteerde tijd ongeveer 24 uur is (één uur afwijking is toegestaan), zal het zijn interne klok gaan gebruiken in plaats van de vaste 6 en 12 uur timing.
Let op
Een stroomuitval (geen accuvermogen én geen PV-stroom) zorgt ervoor dat de zonnelader zijn synchronisatie verliest. Het duurt 5 dagen voordat het opnieuw is gesynchroniseerd. Let op dat de instellingen van de straatverlichting en alle andere instellingen nooit verloren gaan, ze worden opgeslagen in een niet-vluchtig geheugen.
Detectie van zonsondergang en zonsopgang
De spanningsinstellingen voor zonsondergang en zonsopgang kunnen worden gebruikt om de detectie aan te passen aan de paneelconfiguratie. De zonsopgangdetectiespanning moet 0,5 V hoger zijn dan het zonsondergangdetectieniveau. De laagst detecteerbare spanning is 11,4 V. Stel deze optie in op 0 om de ingebouwde standaardinstellingen te gebruiken. Die zijn als volgt:
Zonsondergang = Vpanel < 11,4 V.
Zonsopgang = Vpanel > 11,9 V.
De standaardinstelling is 0, waarbij gebruik wordt gemaakt van de ingebouwde standaardspanningen.
Gebruik de “Vertraging” om te voorkomen dat het systeem per ongeluk overschakelt wanneer er wolken over de panelen trekken. Het geldige bereik is tussen 0 en 60 minuten. De “Vertragingen” zijn standaard uitgeschakeld (0).
Geleidelijke dimsnelheid
De optie voor geleidelijke dimmen kan worden gebruikt om de respons van het timerprogramma te vertragen. Dit is handig als er meerdere straatverlichtingen achter elkaar worden gebruikt. Dit helpt om het feit te maskeren dat elke timer zijn eigen detectie gebruikt en een overgangsmoment zal hebben dat van eenheid tot eenheid zal variëren.
De diminstellingen kunnen worden aangepast. Het aantal seconden dat nodig is om elk procentpunt van verandering te bereiken (x seconden/per 1 % dimmen) kan ingevoerd worden. Een getal van 0 tot 100 kan ingevoerd worden. Twee voorbeelden:
0 = onmiddellijke reactie (geleidelijk dimmen uitgeschakeld):
Een instelling van 0 geeft een onmiddellijke reactie, dit betekent effectief dat de geleidelijke dimmogelijkheid is uitgeschakeld.
9 = dimmen van 0 naar 100 % in 15 minuten:
Door de dimsnelheid bijvoorbeeld op 9 in te stellen, wordt de dimsnelheid verlaagd tot 15 minuten (9 seconden voor elk procentpunt dimmen x 100 procentpunt = 900 seconden = 15 minuten.
Let op
Zorg ervoor dat de TX-poortfunctie is ingesteld op “Licht dimmen” modus (zoals beschreven in punt 1 aan het begin van dit hoofdstuk) en sluit een VE.Direct TX digitale uitgangskabel aan op de PWM-dimingang van uw LED-driver.
Middelpuntverschuiving
De tijd van middernacht wordt geschat op basis van zonneactiviteit en is afhankelijk van uw geografische locatie. Zomertijd kan een verdere afwijking tussen de “zonne-” en de “klok-” middernacht veroorzaken. De middelpuntverschuivingsfunctie zal deze verschillen compenseren. Gebruik 0 om de verschuiving uit te schakelen (standaard).
Let op
De instelling middelpuntverschuiving is alleen relevant als uw straatverlichtingprogramma “Middernacht” als schakelmoment gebruikt.
Voorbeeldberekening:
Voor de berekening gebruiken we een dag van 1440 minuten, waarbij zonsondergang om 19:00 uur (1140 minuten) en zonsopgang om 06:25 uur (385 minuten) is:
De nachtduur in minuten is: 1440 m(min / dag) -1140 m (tijd tot zonsondergang) + 385 m (tijd tot zonsopgang) = 685 m.
De mate van verschuiving = tijd van zonsondergang(minuten) + halve duur van nacht (minuten) - lengte van de dag (minuten) = 1140m + 342m - 1440m = 42 minuten.
Voorbeeldconfiguratie
De selecties die zijn gemaakt op bovenstaande schermafbeelding resulteren in dit programma:
Bij zonsondergang - het licht wordt voor een vaste tijd ingeschakeld.
Dimniveau bij zonsondergang - bij volledige helderheid (100 %).
Laat het licht branden - de duur is ingesteld op 1 u en 0 m.
Dimniveau aan het einde - aan het einde van een uur wordt de helderheid tot de helft verminderd (50 %).
Ook:
Bij zonsopgang - de verlichting wordt aangepast vóór zonsopgang.
Tijd voor zonsopkomst - op 1u 0m voor zonsopkomst wordt de volgende aanpassing gemaakt:
Dimniveau - volledige helderheid wordt hersteld (100 %).
5.2.4. TX-Poortinstellingen
De VE.Direct-TX-poort kan worden gebruikt om een signaal naar een extern apparaat te sturen. Bijvoorbeeld om een PWM-signaal te sturen om een straatlantaarn te dimmen.
Om de TX-poort te gebruiken is een VE.Direct TX digitale uitgangskabel nodig.
De functionaliteit van de TX-poort kan ingesteld worden op:
Normale communicatie:
Dit is de standaardinstelling. Gebruik deze functie wanneer er verbinding gemaakt wordt met een GX-apparaat, een VE.Direct Bluetooth Smart dongle of een ander apparaat dat moet communiceren met de zonnelader via de VE.Direct-poort.
Puls elke 0,01 kWh:
Gebruik deze functie in combinatie met een energiemeter.
De TX-poort zal een puls geven elke keer dat er 0,01 kWh extra energie is geoogst. De TX-poort is normaal gesproken hoog en zal ongeveer 250 ms laag worden voor elke 0,01 kWh die wordt geoogst.
Licht dimmen (PWM normaal):
Gebruik deze functie in combinatie met de instelling “Straatverlichting”.
Het TX-poort PWM* signaal heeft een arbeidscyclus van 100 % wanneer volledige lichtintensiteit vereist is.
Licht dimmen (PWM geïnverteerd):
Gebruik deze functie in combinatie met de instelling “Straatverlichting”.
Het TX-poort PWM* signaal heeft een arbeidscyclus van 0 % wanneer volledige lichtintensiteit vereist is.
Virtuele belastingsuitgang:
Gebruik deze functie om een virtuele belastingsuitgang te creëren als de zonnelader geen fysieke belastingsuitgang heeft.
De TX-poort zal schakelen onder dezelfde voorwaarden als ingesteld in de instellingen van de belastingsuitgang.
Verbind the VE.Direct TX digitale uitgangskabel met een BatteryProtect module, een relais of direct op de externe aan/uit connector van de belasting**.
*) Het PWM-signaal is 5 V, 160 Hz.
**) De TX-poort is een logisch 5 V-signaal. De TX-poort kan een maximum van een 22 kOhm impedantiebelasting aandrijven, waar de uitgangsspanning gedaald is tot 3,3 V. Zorg ervoor dat de aangesloten belasting binnen deze specificatie ligt.
Let op dat deze functionaliteiten (anders dan de eerste functionaliteit) de mogelijkheid van de unit om te communiceren niet uitschakelen. Wat er gebeurt is dat het apparaat automatisch inkomende gegevens detecteert en terwijl de gegevens worden ontvangen, wordt de normale communicatie hervat. Zodra de gegevensontvangst is voltooid, keert het automatisch terug naar de ingestelde TX-functie.
Voor diepgaande “ontwikkelaars stijl” informatie over de VE.Direct-poort, raadpleeg het document Datacommunicatie met Victron Energy producten.
5.2.5. RX-Poortinstellingen
De VE.Direct-RX-poort kan worden gebruikt om een signaal van een extern apparaat te ontvangen. Bijvoorbeeld om de zonnelader aan (of uit) te zetten op basis van een signaal dat wordt verzonden door een accubeheersysteem (BMS).
Om de RX-poort te gebruiken voor externe aan / uit-bediening is een VE.Direct niet-inverterende externe aan / uit-kabel nodig.
De functionaliteit van de RX-poort kan worden ingesteld op:
Externe aan / uit:
Dit is de standaardinstelling. Deze functionaliteit schakelt de PV-lader aan of uit via de RX-pin.
- RX-Pin naar GND zal de zonnelader uit zetten.
- RX-Pin zwevend of naar de accu pluspool zal de zonnelader aan zetten.
Belastingsuitgang aan / uit geïnverteerd:
Deze instelling keert de belastingsuitgang aan / uit bediening om:
- RX-Pin 0 V zal de belastingsuitgang inschakelen.
- RX-Pin +5 V zal de belastingsuitgang uitschakelen.
Belastingsuitgang aan / uit normaal:
Deze instelling staat aan / uit bediening van de belastingsuitgang toe:
- RX-Pin 0 V zal de belastingsuitgang uitschakelen.
- RX-Pin +5 V zal de belastingsuitgang inschakelen.
Voor meer diepgaande “ontwikkelaars stijl” informatie over de VE.Direct-poort zie de Datacommunicatie met Victron Energy producten whitepaper.
5.3. Firmware bijwerken
De firmware kan worden gecontroleerd en bijgewerkt met de VictronConnect-app.
De VictronConnect-app kan bij de eerste verbinding vragen om de firmware bij te werken. Als dit het geval is, voer dan een firmware-update uit.
Als de firmware niet automatisch wordt bijgewerkt, controleer dan of de firmware al bijgewerkt is, met de volgende procedure:
Verbind met de PV-lader
Klik op het instellingensymbool .
Klik op het optie-symbool .
Ga naar productinfo.
Controleer of de nieuwste firmware geïnstalleerd is en zoek naar de tekst: “Dit is de nieuwste versie”.
Wanneer de PV-lader niet de meest recente firmwareversie heeft, werk dan de firmware bij.
5.4. VE.Smart-netwerk
Via het VE.Smart-netwerk kunnen verschillende producten die op hetzelfde netwerk zijn aangesloten gegevens delen via Bluetooth en is speciaal ontworpen voor kleinere systemen waar geen GX-apparaat geïnstalleerd is.
Als dit product deel uitmaakt van een VE.Smart-netwerk, kan het gegevens ontvangen of communiceren met de volgende apparaten:
Alle SmartSolar-PV-laders.
Alle BlueSolar-PV-laders die verbonden zijn met een VE.Direct Bluetooth Smart-dongle.
Een BMV of SmartShunt accumonitor uitgerust met Bluetooth (of VE.Direct Bluetooth Smart dongle) en een optionele BMV temperatuursensor.
Bepaalde Smart AC-laders.
De SUN Inverter.
Raadpleeg de VE.Smart-handleiding op de https://www.victronenergy.com/media/pg/VE.Smart_Networking/nl/index-nl.html productpagina van de VictronConnect-app voor de lijst met productcompatibiliteit.
Het VE.Smart-netwerk kan worden gebruikt voor:
Temperatuurmeting - de gemeten accutemperatuur wordt gebruikt door de laders in het netwerk voor temperatuur gecompenseerd laden en in het geval van een lithium accu voor het uitschakelen bij lage temperatuur.
Accuspanningsdetectie - het gemeten accuspanning wordt door de laders in het netwerk gebruikt om het laadspanning te compenseren mocht er een spanningsval over de accukabels zijn.
Stroomdetectie - De gemeten accustroom wordt gebruikt door de lader, zodat deze de exacte staartstroom weet waarop de absorptiefase moet eindigen en de druppel (of egalisatie) fase moet beginnen. Voor het meten van de laadstroom worden alle laadstromen van alle laders gecombineerd, of als een accubewaker deel uitmaakt van het netwerk wordt de daadwerkelijke accustroom gebruikt.
Gesynchroniseerd laden - Alle laders in het netwerk werken alsof ze één grote lader zijn. Een van de laders in het netwerk krijgt de rol van master toegewezen en de master dicteert het laadalgoritme dat door de andere laders gebruikt wordt. Alle laders volgen hetzelfde laadalgoritme en dezelfde laadfasen. De master wordt willekeurig gekozen (niet door de gebruiker in te stellen), dus het is belangrijk dat alle laders dezelfde instellingen gebruiken. Tijdens gesynchroniseerd laden laadt elke lader op tot zijn eigen maximale laadstroom instelling (het is niet mogelijk om een maximale stroom in te stellen voor het hele netwerk). Raadpleeg voor meer informatie de VE.Smart-handleiding op de productpagina van de VictronConnect-app.
Deze video introduceert de Smart Battery Sense en sommige functies van het VE.Smart-netwerk:
5.4.1. VE.Smart-netwerk instellen
VE.Smart-netwerk ontwerp opmerkingen:
Er kan maar één product in het netwerk zijn dat het accuspanning en / of accutemperatuur doorgeeft. Het is niet mogelijk om een accumonitor samen met een Smart Battery Sense of meerdere van deze apparaten te gebruiken.
Om het netwerk te laten werken, moeten alle netwerkapparaten zich binnen het Bluetooth-bereik bevinden.
Er kunnen maximaal 10 apparaten worden aangesloten op een VE.Smart-netwerk.
Sommige oudere apparaten ondersteunen mogelijk geen VE.Smart-netwerk. Raadpleeg voor meer informatie het hoofdstuk Beperkingen in de handleiding VE.Smart-netwerken.
Het instellen van het netwerk
Stel bij het opzetten van het netwerk eerst de Smart Battery Sense of accumonitor in en voeg vervolgens een of meer zonneladers of AC-laders toe aan het netwerk.
Alle zonneladers en AC-laders moeten dezelfde laadinstellingen hebben. De eenvoudigste manier om dit te doen, is door een vooraf ingesteld accutype of een opgeslagen gebruiker gedefinieerd accutype te gebruiken. Er wordt een waarschuwing # 66 weergegeven als er een verschil is tussen de laadinstellingen van de apparaten.
Om een netwerk in te stellen:
Open de VictronConnect-app.
Selecteer een van de apparaten die onderdeel moeten worden van het nieuwe VE.Smart-netwerk.
Navigeer naar de instellingenpagina door op het tandwielsymbool te klikken.
Klik op “VE.Smart-netwerken”.
Klik op “Netwerk aanmaken”.
Geef een naam voor het nieuwe netwerk.
Klik “Opslaan”.
Wacht op bevestiging dat het netwerk is ingesteld en druk op “OK”.
Als er meer apparaten aan dit netwerk moeten worden toegevoegd, ga naar de volgende paragraaf en voeg meerdere apparaten aan het netwerk toe.
Om een ander apparaat aan te sluiten op een bestaand netwerk:
Open de VictronConnect-app. Selecteer het apparaat dat deel uit moet gaan maken van een VE.Smart-netwerk.
Navigeer naar de instellingenpagina door op het tandwielsymbool te klikken.
Klik op “VE.Smart-netwerken”.
Klik op “BIJ BESTAAND AANSLUITEN”.
Selecteer het netwerk waarmee het apparaat moet worden verbonden.
Wacht op bevestiging dat het netwerk is ingesteld en druk op “OK”.
Herhaal bovenstaande stappen indien meer apparaten aan het netwerk toegevoegd moeten worden.
Om een netwerk te verlaten:
Open de VictronConnect-app.
Selecteer een apparaat dat moet worden verwijderd uit het VE.Smart-netwerk.
Navigeer naar de instellingenpagina door op het tandwielsymbool te klikken.
Klik op “VE.Smart-netwerken”.
Klik op “NETWERK VERLATEN”.
Controleer het netwerk
Als het netwerk eenmaal is opgezet, communiceren alle apparaten met elkaar. De actieve LED op elk verbonden apparaten zal nu elke 4 seconden knipperen. Dit is een indicatie dat het apparaat actief communiceert met het netwerk.
Om te controleren of een individueel apparaat communiceert met het netwerk, klikin het hoofdscherm naast de zonnewijzer op het VE.Smart-symbool . Er wordt een pop-upvenster geopend met de verbindingsstatus en de gedeelde parameters.
Om te controleren of alle apparaten actief communiceren met hetzelfde VE.Smart-netwerk, ga naar de instellingenpagina van een van de netwerkapparaten en klik op “VE.Smart-netwerken”. Er wordt een scherm weergegeven met de apparaat parameters die worden gedeeld, en alle andere apparaten die op hetzelfde netwerk zijn aangesloten worden weergegeven.
Meer informatie
Raadpleeg voor meer informatie de handleiding VE.Smart-netwerken.