3. Installatie
3.1. Wat zit er in de doos?
BMV-700 hoofdunit samen met een bevestigingshuls. | ||
500 A-shunt. | ||
1,5 m (59“) rode kabel met een 1 A zekering. | ||
10 m (32 ft) RJ12 UTP-kabel. | ||
Vierkante frontplaat met een bevestigingsrand. | ||
Zakje met 4 kleine schroeven. | ||
Gids voor een snelle installatie. | ||
Reserve serienummer sticker. |
3.2. Monteren van de shunt
De shunt heeft een IP21-classificatie; dit betekent dat de shunt niet waterdicht is en op een droge plaats moet worden gemonteerd.
De shunt beschikt over twee 5,5 mm gaten voor montagedoeleinden; deze bevinden zich in de basis van de shunt. De gaten kunnen worden gebruikt om de shunt op een hard oppervlak te schroeven of vast te zetten (merk op dat de schroeven niet meegeleverd werden).
Raadpleeg voor de exacte locatie van de bevestigingsgaten de maattekening in de bijlage van deze handleiding.
3.3. Monteren van de hoofdunit
De hoofdunit kan op verschillende manieren worden gemonteerd:
Paneelmontage, de hoofdunit wordt bevestigd aan de achterkant van een paneel.
Paneelmontage, de hoofdunit wordt bevestigd aan de voorkant van het paneel.
Wandmontage, met een optionele Wandmontagebehuizing.
Opmerking
Raadpleeg voor de volledige instructies voor wandmontage, de montagehandleidingen voor wandmontage op de productpagina's Wandmontagebehuizing voor BMV of MPPT-beheer of Wandmontagebehuizing voor BMV en Color Control GX.
3.4. Overzicht aansluitingen
# | Naam | Type aansluitklem |
---|---|---|
A | Weergave | - |
B | Installatieknop | - |
C | Omlaag-knop | - |
D | Omhoog-knop | - |
E | Select-knop | - |
F | RJ12-aansluiting | RJ2-aansluitklem |
G | Zoemer | - |
H | Programmeerbare relais-aansluiting | Push-aansluiting |
I | VE.Direct-aansluiting | VE.Direct-aansluitklem |
J | Negatieve accu-aansluiting | M10 bout |
K | Positieve accu-aansluiting | Push-aansluiting |
M | Negatieve belasting aansluiting | M10 bout |
3.5. Basis elektrische aansluitingen
Aansluitingsprocedure:
Sluit de minpool accu-aansluitklem aan op de M10-bout aan de “ BATTERY ONLY”-zijde van de shunt. Draai de shunt-bout vast met een maximaal aanhaalmoment van 21 Nm.
Let op dat er geen andere aansluitingen op deze kant van de shunt of op de negatieve accuklem zouden moeten zijn. Elke belasting of lader die hier is aangesloten zal niet meegeteld worden in de acculaadstatus berekening.
Sluit de min van het elektrisch systeem aan op de M10-bout aan de “LOAD AND CHARGER”-zijde van de shunt. Draai de shunt-bout vast met een maximaal aanhaalmoment van 21 Nm. Let op dat de min van alle DC belastingen, omvormers, acculaders, PV-laders en andere laadbronnen zijn verbonden “na” de shunt.
Sluit de adereindhuls van de rode kabel met zekering aan op de shunt door de pin in de “+B1”-aansluitklem te drukken.
Sluit de M10-aansluitingsklem van de rode kabel met de zekering aan op de plus-aansluitklem van de accu.
Sluit de shunt aan op de hoofdunit via de RJ12-kabem. Steek een zijde van de RJ12-kabel in de shunt RJ12-aansluitklem en de andere kant van de kabel in de RJ12-aansluitklem op de hoofdunit.
De accumonitor staat nu aan. Het beeldscherm is actief,.
Om volledig functioneel te zijn moet de accumonitor ingesteld worden; raadpleeg het Configuratie hoofdstuk.
3.6. Programmeerbaar relais
De accumonitor is uitgerust met een programmeerbaar relais. Dit relais kan worden gebruikt als alarmrelais, voor het starten van een aggregaat of voor andere applicaties. Voor meer informatie over de verschillende relaismodi, raadpleeg hoofdstuk Relaisinstellingen.
Een gebruiksvoorbeeld van de relais is om een aggregaat te starten wanneer de acculaadstatus te laag gezakt is en om dan de aggregaat te stoppen wanneer de accu's opnieuw opgeladen werden.
Standaard is de relais ingesteld om in werking te stellen wanneer de acculaadstatus onder 50% valt en om buiten werking te stellen wanneer de acculaadstatus naar 90% gestegen is. De relais kan echter ingesteld worden om ook andere omstandigheden te starten, zoals accuspanning.
De relais heeft 2 contacten: COM (algemeen) en NO (normaal open) en bevinden zich aan de achterkant van de hoofdunit.
Wanneer het relaiscontact open is, wordt de spoel buiten werking gesteld; er is geen contact tussen COM en NO. Wanneer de relais in werking wordt gesteld, sluit de relais en er wordt contact gemaakt tussen COM en NO. De relaisfunctie kan omgevormd worden: buiten werking gesteld wordt in werking gesteld en vice versa. Raadpleeg instelling Relais omvormen.
3.7. Gebruik van alternatieve shunts
De accumonitor wordt geleverd met een 500 A, 50 mV-shunt. Deze shunt is geschikt voor de meeste applicaties. Een grotere shunt is echter vereist wanneer systeemstromen boven 500 A verwacht worden.
De accumonitor kan ingesteld worden om te werken met een uitgebreid gamma van verschillende shunts. Shunts van tot 9999 A en tot 75 mV kunnen gebruikt worden. Raadpleeg, voor een selectie van grotere shunts, i.e. 1000 A, 2000 A of 6000 A, onze shuntproduct-pagina.
Ga, bij het gebruik van een andere shunt dan degene meegeleverd met de accumonitor, als volgt verder:
Schroef de schakelkaart los van de shunt.
Monteer de schakelkaart op de nieuwe shunt en zorg ervoor dat er een goed elektrisch contact tussen de schakelkaart en de shunt is.
Verbind de nieuwe shunt met het elektrisch systeem en hoofdunit van accumonitor, zoals getoond in hoofdstuk Basis elektrische aansluitingen. Besteed bijzondere aandacht aan de oriëntatie van de shuntschakelkaart in relatie tot de accu- en belastingsaansluitingen.
Volg de installatie-assistent; raadpleeg het Installatie-assistent hoofdstuk.
Stel, na het voltooien van installatie-assistent, de correcte shuntstroom en shuntspanning in, in overeenstemming met Shuntstroom en de Shuntspanning instellingen.
Wanneer de accumonitor een non-nul stroom leest, zelfs wanneer er geen belasting is, en de accu niet geladen wordt, kalibreer dan de nul-stroomlezing via de Nulstroomkalibratie instelling.
3.8. Aansluiting GX-apparaat
Wanneer het systeem een GX-apparaat bevat zoals een Cerbo GX kan de accumonitor verbonden worden met een GX-apparaat via een VE.Direct-kabel of een VE.Direct naar USB-interface.
Eenmaal aangesloten, kan het GX-apparaat worden gebruikt om alle bewaakte accuparameters uit te lezen. Voor meer informatie zie hoofdstuk Verbinding maken met een GX-apparaat en VRM-portal.