5. Aansluiten van ondersteunde niet-Victron producten
5.1. Een PV-omvormer aansluiten
Het meten van de opbrengst van een PV-omvormer geeft de gebruiker een overzicht van zowel de werkelijke vermogensbalans als de energieverdeling. Houd er rekening mee dat deze metingen alleen worden gebruikt om informatie weer te geven. Ze zijn niet nodig en worden niet gebruikt voor het verbeteren van de prestatie van de installatie. Naast het bewaken, kan het GX-apparaat ook sommige soorten en merken van PV-omvormers beperken, d.w.z. hun uitgangsvermogen verminderen. Dit wordt gebruikt en is vereist voor de Functie Nul of beperkt terugleveren van de ESS.
Directe verbindingen
Type | Nul terugleveren | Details |
---|---|---|
Fronius | Ja | LAN-verbinding, raadpleeg GX - GX - Fronius-handleiding |
SMA | Nee | LAN-verbinding, zie GX - GX - SMA-handleiding |
SolarEdge | Nee | LAN-verbinding, zie GX - SolarEdge-handleiding |
ABB | Ja | LAN-verbinding, raadpleeg GX - ABB-handleiding |
Een meter gebruiken
Voor PV-omvormers die niet digitaal kunnen worden weergegeven, kan een meter worden gebruikt:
Type | Nul terugleveren | Details |
---|---|---|
Nee | Aangesloten op de analoge ingang van de omvormer/acculader. Laagste kosten - minst nauwkeurig. Energiemeter | |
Nee | Bedraad met de CCGX of draadloos verbonden via onze Zigbee-naar USB/RS485-omvormers. Raadpleeg de Energiemeter-startpagina | |
Draadloze AC-sensoren | Nee | Raadpleeg de Handleiding voor draadloze AC-sensoren - Uit roulatie genomen product |
5.2. Een USB-GPS aansluiten
Gebruik een GPS om voertuigen of boten op afstand te volgen op het VRM-portaal. Het is ook mogelijk om een digitale omheining in te stellen, die automatisch een alarm zal versturenals het systeem buiten een bepaald gebied komt. En gps-tracks.kml bestanden kunnen worden gedownload, bijvoorbeeld om te openen in Navlink en Google Earth.
Victron verkoopt geen USB-GPS modules, maar de CCGX zal ondersteuning bieden voor GPS-modules van derden die de NMEA 0183-commandoset gebruiken - de meeste modules gebruiken een dergelijke set. Het kan communiceren op zowel 4800 als 38400 baudsnelheden. Sluit het apparaat aan op een van de twee USB-aansluitingen. De verbinding kan enkele minuten duren, maar de CCGX herkent de GPS automatisch. De locatie van het apparaat wordt automatisch naar de online portal van de VRM gestuurd en de positie zal op de kaart worden weergegeven.
De CCGX is getest op compatibiliteit met:
Globalsat BU353-W SiRF STAR III 4800 baud
Globalsat ND100 SiRF STAR III 38400 baud
Globalsat BU353S4 SiRF STAR IV 4800 baud
Globalsat MR350 + BR305US SiRF STAR III 4800 baud
5.3. Een NMEA 2000 GPS aansluiten
In plaats van een USB GPS kan een NMEA 2000 GPS gebruikt worden voor remote traceren van voertuig of boot in het VRM-portaal.
De NMEA 2000 GPS-zender van een derde partij moet voldoen aan de volgende eisen:
Het NMEA 2000-apparaat moet klasse 60, navigatie zijn.
De NMEA 2000-apparaatfunctie moet 145, eigen positie (GNSS) zijn.
Positie (breedtegraad, lengtegraad) moet uitgezonden worden in PGN 129025.
Hoogte, die optioneel is, moet uitgezonden worden in PGN 129029.
Koers en snelheid (beide optioneel) moeten uitgezonden worden in PGN 129.026
Het wordt verwacht dat de meeste NMEA 2000-apparaten werken. Compatibiliteit is getest met:
Garmin GPS 19X NMEA 2000
Om een NMEA 2000-netwerk aan te sluiten op de VE.Can-poort op het GX-apparaat, die beiden verschillende soorten connectoren hebben, zijn er twee oplossingen:
De VE.Can naar NMEA 2000-kabel. Die door wel of niet plaatsen van de zekering het NMEA 2000-netwerk met het Victron-apparaat kan voeden. Let op de onderstaande waarschuwing.
De 3802 VE.Can-adapter van OSUKL. Het voordeel ervan is dat deze zich goed leent voor het aansluiten van één NMEA 2000-apparaat, zoals een tankzender, op een VE.Can-netwerk en ook in staat is om een NMEA 2000-netwerk met lagere spanning rechtstreeks van spanning te voorzien vanaf een 48 V-Victron-systeem.
Waarschuwing en oplossing voor 24 V- en 48 V-systemen
Terwijl alle Victron-componenten tot 70 V op de ingang van hun CAN-bus-aansluitingen accepteren, doen sommige NMEA 2000-apparaten dit niet. Zij vereisen een 12 V NMEA 2000-aansluiting en sommige werken tot 30 of 36 V. Controleer het gegevensblad van alle NMEA 2000-apparaten die in gebruik zijn. Indien het systeem NMEA 2000-apparatuur bevat die een netwerkspanning vereist onder de accuspanning, dan zie bovenstaande 3802 VE.Can-adapter van OSUKL, of, als alternatief, installeer de VE.Can naar NMEA 2000-kabel zonder de zekering en voorzie het NMEA 2000-netwerk van de juiste spanning met behulp van bijvoorbeeld een NMEA 2000-spanningadapterkabel, die niet door Victron wordt geleverd. De VE.Can-poort op het GX-apparaat heeft geen externe spanning nodig om te werken.
5.4. Ondersteuning voor Fischer Panda aggregaat
5.4.1. Inleiding
Een Fischer Panda aggregaat kan aangesloten worden op een GX-communicatiecentrum, wat het aggregaat bewaken en bedienen mogelijk maakt en ook automatisch gestart en gestopt kan worden.
Het aggregaat moet aangesloten worden op de VE.Can-poort van het GX-apparaat, wat een Fischer Panda SAE J1939-module vereist.
5.4.2. Vereisten
GX-apparaat met firmware v2.07 of later
Fischer Panda-aggregaat, xControl of iGenerator
Fischer Panda SAE J1939 CAN-module (onderdeelnummer 0006107)
Fischer Panda FP-Bus tot VE.Can-adapter (onderdeelnummer 0023441)
Fischer Panda firmwarevereisten:
iControl (voor de iGenerator): v2.17 minimum
iControl-paneel: geen minimale vereiste
xControl (voor de constante snelheidaggregaten): 4V38 minimum
xControl-paneel: 4V29
Fischer Panda SAE J1939 CAN-module: 2V05
Fischer Panda 3-fasen module: 4V0b
5.4.3. Installatie en instelling
Aansluiten van een Fischer Panda xControl-aggregaat
Het onderstaande schema laat zien hoe een Fischer Panda xControl aggregaat wordt aangesloten.
Aansluiten van een Fischer Panda iControl-aggregaat
Het onderstaande schema laat zien hoe een Fischer Panda iControl aggregaat wordt aangesloten.
5.4.4. Instelling en bewaking van GX-apparaat
Belangrijk
Belangrijk: Bediening van het aggregaat is alleen mogelijk en toegestaan als het xControl- of het iControl-paneel ingeschakeld is.
Zorg ervoor dat bij Instellingen → Services het geselecteerde CAN-bus profiel "VE.Can & Lynx Ion BMS (250kbit/s)” is. Dit is de standaard en ondersteunt NMEA 2000. |
Als alle bedrading volledig is en de installatie correct uitgevoerd is, wordt de Fischer Panda getoond in de apparatenlijst: |
Het menu van het Fischer Panda-apparaat openen toont het volgende: Let op dat het een aan/uit-schakelaar heeft en statusinformatie en de belangrijkste AC-parameters weergeeft: spanning, stroom en vermogen. |
Motortemperatuur, toerental en aanvullende informatie zijn beschikbaar via het submenu-item Motor. |
5.4.5. Start/stop van aggregaat
Naast de handmatige start/stop en bewaking is er ook een automatische start/stopfunctie. Deze heeft dezelfde uitgebreide reeks opties als de Aggregaat start/stop-functie die bij het GX-relais hoort. Raadpleeg het GX - Aggregaat Automatische Start/Stop hoofdstuk in deze handleiding voor meer informatie.
5.4.6. Onderhoud
Als er onderhoud wordt uitgevoerd aan het aggregaat moet het aggregaat gestopt worden via het Fischer Panda-bedieningspaneel. Dit schakelt de Fischer Panda autostart-functie uit en zorgt ervoor dat het aggregaat niet remote gestart kan worden - door een Cerbo GX bijvoorbeeld.
Zorg ervoor, als het onderhoud voltooid is, dat de autostart-functie opnieuw ingeschakeld wordt. Dit kan op het Fischer Panda-bedieningspaneel gedaan worden in het menu aggregaat → autostart → inschakelen/uitschakelen.
5.4.7. MFD-app
De maritieme MFD HTML5-app (raadpleeg ook het Nautische MFD-integratie door app hoofdstuk) bevat ook een element dat zowel bewaking als besturing van het Fischer Panda-aggregaat mogelijk maakt:
5.4.8. Problemen oplossen
V: De aggregaatmodus staat ingesteld op “Aan” of “Auto Start/Stop,” maar het aggregaat start/loopt niet.
A: Zorg ervoor dat de Fischer Panda autostart-functie ingeschakeld is; dit laat de GX toe de remote aan/uit van het aggregaat te regelen. Deze optie kan gevonden worden op het bedieningspaneel in het menu aggregaat → autostart → inschakelen/uitschakelen.
Als er geprobeerd wordt het aggregaat handmatig te starten, verschijnt er een bericht met de tekst AutoStart-functionaliteit is momenteel uitgeschakeld, schakel het in op het aggregaatpaneel om het aggregaat vanuit dit menu te starten. |
Als auto start/stop van het aggregaat ingeschakeld is, toont het foutmelding #1 Remote schakelaabesturing uitgeschakeld op de Auto start/stop-pagina. |
5.5. Verbinden van NMEA 2000 tankzenders van derden
Een NMEA 2000 tankzender van derden moet voldoen aan de volgende vereisten om zichtbaar te zijn op het GX-apparaat:
Dient de NMEA 2000-vloeistofniveau-PGN, 127505 te verzenden
De NMEA 2000-apparaatklasse moet ofwel “Algemeen (80)” in combinatie met functiecode “Transducer (190)” zijn, ofwel “Sensor (170)”. Of de NMEA 2000-apparaatklasse moet “Sensors (75)” zijn, in combinatie met functie “Vloeistofniveau (150)”.
Een enkele functie die meerdere vloeistofniveaus doorgeeft, wordt momenteel niet ondersteund.
Voor bepaalde tankzenders is het ook mogelijk de capaciteit en het vloeistoftype op de GX apparaatmenu's in te stellen - bijvoorbeeld de Maretron TLA100. Deze functie kan zenders van andere fabrikanten wellicht ondersteunen - het is het proberen waard.
Geteste compatibele NMEA 2000 tankzenders:
Maretron TLA100
Maretron TLM100
Navico-vloeistofniveausensor Fuel-0 PK, onderdeelnr. 000-11518-001. Let op dat er een Navico-beeldscherm nodig is om de Capaciteit, Vloeistoftype en andere parameters van de sensor in te stellen. Zie spanningswaarschuwing onderaan.
Oceanic Systems (UK) Ltd (OSUKL) - 3271 Volumetrische Tankzender. Mocht het niet werken, is het bijwerken van de firmware noodzakelijk. Neem daarvoor contact op met OSUKL. Zie spanningswaarschuwing onderaan.
Oceanic Systems (UK) Ltd (OSUKL) - 3281 Waterpeilzender.Zie spanningswaarschuwing onderaan.
Waarschijnlijk werken andere sensors ook. Als een andere sensor ook werkt, neem contact met ons op via Community -> Modifications.
Om een NMEA 2000-netwerk aan te sluiten op de VE.Can-poort op het GX-apparaat, die beiden verschillende type connectoren hebben, zijn er twee oplossingen:
De VE.Can tot NMEA 2000-kabel. Die door wel of niet plaatsen van de zekering het NMEA 2000-netwerk met het Victron-apparaat kan voeden. Let op de onderstaande waarschuwing.
De 3802 VE.Can-adapter door OSUKL. Het voordeel ervan is dat deze zich goed leent voor het aansluiten van één NMEA 2000-apparaat, zoals een tankzender, op een VE.Can-netwerk en ook in staat is om een NMEA 2000-netwerk met lagere spanning rechtstreeks van spanning te voorzien vanaf een 48 V-Victron-systeem.
Waarschuwing en oplossing voor 24 V- en 48 V-systemen
Terwijl alle Victron-componenten tot 70 V op de ingang van hun CAN-bus-connectoren accepteren, doen sommige NMEA 2000-apparaten dit niet. Zij vereisen een 12 V NMEA 2000-aansluiting en sommige werken tot 30 of 36 V. Controleer het gegevensblad van alle NMEA 2000-apparaten die in gebruik zijn. Indien het systeem NMEA 2000-apparatuur bevat die een netwerkspanning vereist onder de accuspanning, dan zie bovenstaande 3802 VE.Can-adapter van OSUKL. Of installeer, als alternatief, de VE.Can naar NMEA 2000-kabel zonder de zekering en voorzie het NMEA 2000-netwerk van de juiste spanning met behulp van bijvoorbeeld een NMEA 2000-spanningadapterkabel, die niet door Victron wordt geleverd. De VE.Can-poort op het GX-apparaat heeft geen externe spanning nodig om te werken.
5.6. Mopeka Ultrasone Bluetooth-sensoren
Ondersteuning voor Mopeka-sensor is toegevoegd aan Venus OS. Deze ultrasone sensoren gebruiken BLE (Bluetooth Low Energy). Met deze draadloze technologie kunnen apparaten binnen een bereik van ongeveer 10 meter met elkaar verbonden worden, terwijl ze aanzienlijk minder stroom verbruiken dan gewone Bluetooth-technologie.
De Mopeka-sensoren beschikken over ultrasone waarneming voor drukhoudende en drukloze tanks en diverse tankproducten. Het vloeistofniveau, de temperatuur en sensor accuspanning worden draadloos doorgegeven naar het GX-apparaat.
Compatibele Mopeka-sensoren
Mopeka-sensor | Opmerkingen |
---|---|
Mopeka Pro Check H2O | |
Mopeka Pro Check LPG | |
Mopeka Pro Check Universal | Vereist minimaal Venus OS v3.14 |
Mopeka TD40 / TD 200 | |
Mopeka Pro Plus | |
Mopeka Pro 200 |
Opmerking
Alleen de boven vermelde sensoren worden ondersteund. Andere Mopeka-sensoren worden niet ondersteund, zelfs niet als ze Bluetooth hebben.
Om de Mopeka-sensoren aan te sluiten op het GX-apparaat via Bluetooth heeft het GX-apparaat Bluetooth-functionaliteit nodig. Sommige GX-producten hebben reeds ingebouwde Bluetooth, alle anderen kunnen eenvoudig opnieuw aangepast worden via een standaard USB Bluetooth-adapter (raadpleeg het Victron GX-productoverzicht voor GX-producten die ingebouwde Bluetooth hebben).
Een extra USB Bluetooth-adapter, ook voor GX-apparaten met ingebouwde Bluetooth, maakt echter een beperkte verplaatsing van de Bluetooth-radio mogelijk (via een USB-kabelverlenging) in de buurt van andere ondersteunde Bluetooth-apparaten die anders misschien niet bereikbaar zouden zijn.
USB Bluetooth-adapters die zijn getest en waarvan bekend is dat ze werken:
USB Bluetooth-adapter | ||||
---|---|---|---|---|
Insignia (NS-PCY5BMA2) | Logilink BT0037 | TP-Link UB400(UN) | Kinivo BTD-400 | Ideapro USB bluetooth adapter 4.0 |
Ewent EW1085R4 | Laird BT820 | Laird BT851 | - | - |
Een lijst van extra adapters, die ook getest worden, en ook adapters die getest werden en bekend staan niet te werken, is hier beschikbaar: Victron Community.
5.6.1. Installatie
De installatie van de Mopeka sensor is zeer eenvoudig. Eerst moet de sensor echter geïnstalleerd worden in overeenstemming met Mopeka installatie-instructies en ingesteld via de Mopeka Tank-app (beschikbaar in Google Play en Apple App Store). Vervolgens wordt de installatie en instellingen gedaan in het GX-apparaat, zoals onderaan beschreven.
Zorg ervoor dat Bluetooth ingeschakeld is in het menu Bluetooth-sensors (standaard ingeschakeld).
Ga naar Instellingen → I/O → menu Bluetooth-sensoren.
Beweeg de schuifregelaar inschakelen naar rechts om Bluetooth-sensoren in te schakelen.
Ga, om de Mopeka sensor te vinden, naar omlaag tot ze verschijnen.
Beweeg de schuifregelaar naar rechts om de sensor te activeren. De sensor moet nu verschijnen in de apparaatlijst.
Herhaal stappen 1..5 voor meer dan één sensor.
5.6.2. Instellingen
Ga naar menu apparaatlijst.
Ga naar boven of beneden en selecteer de juiste sensor.
Druk op de pijl-rechts toets of spatiebalk op die sensor om het menu sensorinstallatie te openen.
Ga opnieuw omlaag naar installatie en pijl-rechts toets of spatiebalk om het menu sensorinstallatie te openen.
In het installatiemenu kan de tankcapaciteit gewijzigd worden, het vloeistoftype en volume-eenheid geselecteerd worden, kalibratiewaarden ingesteld worden voor lege en volle tankniveaus en de actuele sensorwaarde gelezen worden.
Ga, na installatie, terug naar menu sensoroverzicht.
Ga omlaag, selecteer apparaat en druk opnieuw op de pijl-rechts toets of spatiebalk om het menu apparaatinstellingen te openen.
In het apparaatmenu kan een aangepaste naam aan de sensor gegeven worden en wat bijkomende apparaatinformatie gezien worden.
Herhaal stappen 1..8 als er extra sensoren geïnstalleerd moeten worden.
5.6.3. Bewaking tankniveau
Tankniveaus kunnen op verschillende locaties binnen de GX-omgeving bewaakt worden
Apparaatlijst van het GX-apparaat
Menu sensoroverzicht van het GX-apparaat
Grafisch overzicht van het GX-apparaat
VRM-dashboard
Widgets VRM geavanceerd menu
Widgets VRM-app
5.7. Wakespeed WS500-ondersteuning dynamoregelaar
5.7.1. Inleiding
De WS500 is een externe slimme dynamoregelaar met CAN-bus- en NMEA 2000-communicatie, wat vooral van toepassing is in nautische en RV-toepassingen. De Wakespeed WS500 wordt ondersteund door Venus OS en biedt de mogelijkheid om de prestaties van de dynamo te bewaken met behulp van een GX-apparaat.
5.7.2. Vereisten
De nodige ververeisten voor de integratie van de WS500 zijn:
VenusOS-firmware v2.90 of hoger, geïnstalleerd op het GX-apparaat
Wakespeed WS500-firmware 2.5.0 of hoger, geïnstalleerd op de WS500 regelaar
De WS500 moet verbonden zijn met de VE.Can-poort van het GX-apparaat. Het is niet mogelijk om de WS500 te bewaken als de WS500 verbonden is met de BMS-Can-poort van een Cerbo GX.
5.7.3. De WS500 aansluiten op VE.Can
Zowel WS500 als VE.Can gebruiken RJ45-connectoren voor hun CAN-poorten.
Beide hebben echter verschillende pen bezetting. Dit betekent dat een normale netwerkkabel (rechte UTP-kabel) niet gebruikt kan worden. Een crossover-kabel is vereist. Deze crossover-kabel moet gemaakt worden. Het volgende schema geeft de pennen van de twee apparaten weer.
De belangrijke pennen om op te letten zijn pen 7 en pen 8 voor CAN-H en CAN-L aan het VE.Can-zijde en pen 1 en 2 voor CAN-H en CAN-L aan de WS500-zijde.
Er is dus een kabel nodig waarbij pen 1 en 2 aan de ene kant worden aangesloten op pen 7 en pen 8 aan de andere kant. Pen 7 gaat naar pen 1 en pen 8 naar pen 2.
De RJ45-connector met pen 7 en 8 aan de ene kant verbindt met de VE.Can-poort van het GX-apparaat Het andere uiteinde van de kabel met pen 1 en 2 wordt aangesloten op de WS500 Controller. Beide kanten moeten worden afgesloten
De kleur van de kabels is voor deze doe-het-zelf kabel niet belangrijk. Wakespeed biedt ook een kant-en-klare kabel met een blauwe RJ45-connector aan de kant die moet worden aangesloten op de VE.Can-poort.
Opmerking
Houd er rekening mee dat de zwarte afsluitingen van Wakespeed en de blauwe afsluitingen van Victron niet onderling uitwisselbaar zijn. Plaats daarom de Victron-afsluiting op de Victron-zijde van het netwerk, en de Wakespeed-afsluiting op de Wakespeed-zijde.
5.7.4. Aansluit voorbeeld
Het onderstaande voorbeeld toont een overzicht van de aanbevolen bedrading gebaseerd op een installatie met een Lynx Smart BMS, Lynx-distributeurs en een Cerbo GX.
De juiste plaatsing van de dynamoshunt (niet te verwarren met de shunt van de BMV of SmartShunt) is hierbij van belang voor de juiste aansluiting van de stroomdetectiedraad.
Raadpleeg de WS500- en dynamo-handleiding voor informatie over de complete bedrading tussen de WS500 en de dynamo.
5.7.5. Gebruikersinterface GX-apparaat voor WS500
Zodra de WS500 verbonden is aan het GX-apparaat, zal de apparaatlijst de regelaar weergeven.
Het WS500-menu toont volgens de volgende informatie en gegevens:
Uitgang: spanning, stroom en vermogen zoals gerapporteerd door de dynamoregelaar
Temperatuur: de temperatuur van de dynamo zoals gemeten door de temperatuursensor van de WS500
Status: de laadstatus van de WS500
Uit als er niet wordt opgeladen
Bulk, absorptie of druppel als de WS500 zijn eigen oplaadalgoritme gebruikt.
Remote bediening indien bediend door een BMS zoals Lynx Smart BMS
Netwerkstatus:
Stand-alone, als de regelaar onafhankelijk werkt
Groepleider, als het oplaaddoelen aan een ander WS500-apparaat levert
Slaaf, als het oplaadinstructies van een ander apparaat aanneemt, zoals een WS500 of een BMS
Fout: geeft elke foutstatus weer waarin de WS500 zich bevindt. De details van alle foutcodes en -berichten zijn te vinden in de Wakespeed Configuration and Communications handleiding. Zie ook de bijlage voor fout #91 en fout #92
Veld aansturing: rapport over het % van de veld aansturing die door de WS500 naar de dynamo word gestuurd op de veldaansluiting
Snelheid: de snelheid in RPM waarop de dynamo draait. Dit is zoals gerapporteerd door de stato uitlezing. Als dit verkeerd is kan dit worden aangepast door de Alt Poles-optie in de Wakespeed SCT-instelling regel aan te passen
Motortoerental: gemeld in RPM. Dit wordt gemeld door ofwel
de berekening op basis van het toerental van de dynamo en de Eng/Alt-aandrijfverhouding zoals ingesteld door de SCT-instelling regel
NMEA 2000, als de WS500 het motortoerental ontvangt van PGN127488
J1939, als de WS500 het motortoerental ontvangt van PGN61444
Het is ook mogelijk om in het apparaatmenu een aangepaste naam aan te maken voor de WS500. Dit activeert de WS500 om de $SCN-instelling regel van de regelaar bij te werken.
5.7.6. WS500-gegevens op het VRM-portaal
De gegevens van de WS500 die weergegeven kunnen worden op ons VRM-portaal zijn stroom, spanning en temperatuur.
5.7.7. Probleemoplossing & Veel gestelde vragen
Neem voor verdere assistentie en verder probleemoplossen rechtstreeks contact op met de Wakespeed-klantendienst.
Foutcode #91 en #92
Venus OS zal alle fouten rapporteren die kunnen worden gegenereerd door de WS500 zoals gedefinieerd in de Wakespeed Configuration and Communications -handleiding. In systemen met geïntegreerde BMS zijn de volgende fouten kritiek zolang de gebeurtenissen actief zijn en speciale aandacht vereist is.
#91: Lost connection with BMS
De WS500 heeft de communicatie met het BMS verloren en zal naar de ingestelde thuismodus overschakelen. Zodra de communicatie met het BMS is hersteld, zal het terugkeren naar het volgen van de oplaaddoelen zoals bepaald door het BMS.
#92: ATC disabled through feature IN
Het BMS heeft een laadontkoppelingsgebeurtenis gesignaleerd en de WS500 is daarom teruggekeerd naar de Uit-status.
Stroom- en vermogengegevens worden niet weergegeven in het WS500 apparaatmenu
Dit vormt geen probleem en heeft gewoon te maken met hoe het systeem is geïnstalleerd en hoe het bedoeld is te werken.
Geen dynamo-shunt[1] geïinstalleerd
Dynamo-shunt is geïnstalleerd maar niet juist ingesteld. Controleer de ShuntAtBat-instelling en de Negeren sensor-instelling via de Wakespeed-instellingentools.
[1]De dynamo shunt is een shunt die in serie met de dynamo kan worden geplaatst om de uitgangsstroom en het vermogen van de dynamo uit te lezen. De sensorbedrading wordt rechtstreeks op de WS500 aangesloten. De detectiebedrading wordt rechtstreeks op de WS500 aangesloten. Dit is een optionele functie, alleen voor weergavedoeleinden. Als de shunt niet geïnstalleerd is, toont het GX-apparaat andere dynamogegevens, zoals veld % en uitgangsspanning enz., maar niet de dynamo uitgangsstroom en het vermogen.
FAQ
V1: Wordt de dynamo uitgangstroom (indien echt gemeten) gebruikt voor iets anders dan alleen voor weergavedoeleinden?
A1:Op het ogenblik is dit alleen voor weergavedoeleinden. Misschien zal er ooit in de toekomst DVCC-integratie zijn, waarbij het GX-apparaat de hoeveelheid stroom regelt dat de WS500 opwekt, en dan verdeelt het GX-apparaat de gewenste laadstroom tussen de WS500 en bijvoorbeeld MPPT's.
V2: Waarvoor wordt de accu-uitgangstroom gebruikt en kan het gelezen worden over de CAN-bus door een Lynx Smart BMS, andere accumonitors of zelfs een GX-apparaat?
A2: Ja, de stroom kan gelezen worden via CAN-bus en Lynx Smart BMS.
In dit geval kan de WS500-shunt ingesteld worden voor de dynamo en dus de hoeveelheid stroom rapporteren die de dynamo produceert. De Lynx Smart BMS-stroom wordt gebruikt door de WS500 om ervoor te zorgen dat niet meer, dan wat de accu nodig heeft, naar de accu gaat. Dus als de accu 100 A vraagt en de WS500 rapporteert 200 A bij de dynamo, dan wordt 100 A gebruikt om de belastingen te ondersteunen. Het biedt een geweldig verbeterde berekening voor de DC-belasting.
V3: Zijn er, als het systeem een Lynx Smart BMS bevat, aansluit aanbevelingen?
A3: Ja. We hebben uitgebreide systeemvoorbeelden gemaakt die de volledige bedrading tonen en aangevuld zijn met belangrijke extra informatie. Bijvoorbeeld een catamaransysteem met twee WS500 of een systeem uitgerust met een extra dynamo, geregeld door één WS500. Deze voorbeelden kunnen gebruikt worden als basis voor een eigen systeem.
Deze systeemvoorbeelden kunnen gedownload worden vanuit de productpagina van de Lynx Smart BMS.
V4: Als het systeem geen Lynx Smart BMS bevat, hoe wordt dan de bedrading aanbevolen?
A4: Wakespeed biedt een snelle startgids die toont hoe de regelaar in te stellen via DIP-schakelaars en een overzicht van alle aansluitingen op het bedradingsharnas dat bij de eenheid hoort.
De WS500 producthandleiding bevat extra bedradingsschema's die in detail tonen hoe het bedradingsharnas wordt aangesloten.
Let op dat de shunt aangesloten moet zijn op de accu en de WS500 ingesteld met de shunt op de accu.
5.8. Draadloze Bluetooth Ruuvi temperatuursensoren
De Ruuvi sensor biedt temperatuur, vocht en luchtdruk, draadloos verzonden naar het GX-apparaat via Bluetooth.
Om de Ruuvi sensoren aan te sluiten op het GX-apparaat via Bluetooth heeft het GX-apparaat Bluetooth-functionaliteit nodig. Sommige GX-producten hebben reeds ingebouwde Bluetooth, alle andere kunnen eenvoudig achteraf worden aangepast met een standaard USB Bluetooth-adapter (raadpleeg het Victron GX-productbereikoverzicht voor GX-producten die ingebouwde Bluetooth hebben).
Een extra USB Bluetooth-adapter, ook voor GX-apparaten met ingebouwde Bluetooth, maakt echter een beperkte verplaatsing van de Bluetooth-radio mogelijk (via een USB-kabelverlenging) in de buurt van andere ondersteunde Bluetooth-apparaten die anders misschien niet bereikbaar zouden zijn.
Externe USB Bluetooth-adapters die zijn getest en waarvan bekend is dat ze werken:
USB Bluetooth-adapter | ||||
---|---|---|---|---|
Insignia (NS-PCY5BMA2) | Logilink BT0037 | TP-Link UB400(UN) | Kinivo BTD-400 | Ideapro USB Bluetooth adapter 4.0 |
Ewent EW1085R4 | Laird BT820 | Laird BT851 | - | - |
Een lijst van extra adapters, die ook getest worden, en ook adapters die getest werden en bekend staan niet te werken, is beschikbaar in dit gemeenschapdraadje
Installatieprocedure
Zorg ervoor dat Bluetooth is ingeschakeld in het Bluetooth-menu (standaard ingeschakeld).
Ga naar Instellingen → I/O → Bluetooth-sensorenmenu en klik dan op inschakelen om Bluetooth-temperatuursensoren in te schakelen.
De Ruuvi-sensoren worden geleverd met een verwijderbaar plastic treklipje. Dit voorkomt dat het ontlaadt terwijl het in de rekken ligt. Verwijder het plastic lipje en het apparaat begint met het verzenden van temperatuurinformatie.
De sensor zou in het menu moeten verschijnen, "Ruuvi ####" - met een 4-hexadecimaal apparaat-ID. Schakel de specifieke Ruuvi-sensor in.
Het Bluetooth-adapters submenu toont een lijst van beschikbare Bluetooth-adapters. De menu-optie Voortdurend zoeken zoekt permanent naar nieuwe Bluetooth-sensoren. Let op dat deze optie de WiFi-prestaties van het GX-apparaat beïnvloedt. Schakel deze optie alleen in als ernaar nieuwe Bluetooth-sensoren gezocht moet worden. Laat deze optie anders uitgeschakeld.
Als er meerdere sensoren zijn, kan dit dit apparaat-ID op de sensorbehuizing geschreven worden om het overzicht te bewaren.
De sensor moet nu zichtbaar zijn in het hoofdmenu - standaard draagt dit het etiket 'Algemene temperatuursensor (##)'
Het is mogelijk om in het menu van de temperatuursensor, het type aan te passen en ook om een eigen naam te geven.
Accuduur en status voor Ruuvi-sensoren:
De Ruuvi-sensoren gebruiken een vervangbare CR2477 3V Lithium knoopcel, die wordt geschat om meer dan 12 maanden mee te gaan, afhankelijk van de omgevingstemperatuur.
Accu-informatie:
De interne accuspanning en status worden weergegeven in het sensormenu.
Statusweergaven accu:
OK-status: Accuspanning ≥ 2,50 V
Lage status sensoraccu: Accuspanning ≤ 2,50 V
Waarschuwing lage accuspanning:
Een waarschuwing voor lage accuspanning verschijnt op de Remote Console. Als het GX-apparaat naar VRM rapporteert, verschijnt de waarschuwing ook daar.
De waarschuwingsdrempel is temperatuur-afhankelijk:
Onder 20 °C: Drempel is 2,0 V
Tussen -20 °C en 0 °C:Drempel is 2,3 V
Boven 20 °C: Drempel is 2,5 V
Het is mogelijk om de firmware voor de Ruuvi bij te werken met behulp van Ruuvi's eigen, afzonderlijke telefoon-app, maar dit is alleen nodig als er problemen zijn.
5.9. Aansluiten van IMT-zonnestraling, temperatuur- en windsnelheidsensoren
Ingenieurbüro Mencke & Tegtmeyer GmbH (IMT) biedt een reeks digitale silicium instralingssensoren binnen de Si-RS485 reeks die allemaal compatibel zijn met een Victron GX-apparaat.
Compatibiliteit
De optionele/extra externe moduletemperatuur-,omgevingstemperatuur- en windsnelheidsensoren worden ook ondersteund.
Optionele/extra externe sensoren zijn ofwel aangesloten op de zonnestralingssensor met vooraf geïnstalleerde stekkers of voorbedraad aan de zonnestralingssensor (alleen externe module en omgevingstemperatuur). Als er externe sensoren via een geschikte zonnestralingssensor worden aangesloten, dan worden alle meetgegevens met de enkele interfacekabel naar het Victron GX-apparaat verzonden.
Elk model zonnestralingssensor in de Si-RS485-serie heeft een andere capaciteit met betrekking tot de externe sensoren (of wordt geleverd met een externe voorbekabelde sensor), dus overweeg de eventuele toekomstige wensen/vereisten vóór de eerste aankoop zorgvuldig.
Het is ook mogelijk om een onafhankelijke IMT Tm-RS485-MB-moduletemperatuursensor (zichtbaar als “celtemperatuur”) of IMT Ta-ext-RS485-MB omgevingstemperatuursensor (zichtbaar als “externe temperatuur”) rechtstreeks aan te sluiten op het Victron GX-apparaat, zonder een zonnestralingssensor of ter aanvulling ervan.
Bediening
De zonnestralingssensoren van de IMT Si-RS485-serie werken met behulp van een elektrische interface van het type RS485 en een Modbus RTU-communicatieprotocol.
Het Victron GX-apparaat moet minimaal op versie 2.40 draaien.
IMT-sensoren met firmware-versies vóór v1.53 worden ondersteund - neem voor meer informatie hierover contact op met IMT.
De fysieke verbinding met het Victron GX-apparaat gebeurt via USB-poort en vereist een Victron RS485 naar USB-interface kabel.
Ook is een geschikte externe DC-stroombron (12 tot 28 VDC) vereist - de sensor wordt NIET gevoed via USB.
Recent IMT-modellen beschikken over een tweede temperatuursensor die ook ondersteund wordt.
Draadverbindingen
Het schema in de onderstaande installatiegids geeft de aansluitingen weer van een typische installatie.
Draadverbindingen
Si-Sensor | Victron RS485-naar-USB-interface | Signaal |
---|---|---|
Bruin | Oranje | RS485 Data A + |
Oranje | Geel | RS485 Data B - |
Rood | - | Voeding Positief - 12 tot 28 VDC |
Zwart | Voeding Neg/Aarde - 0 VDC | |
Zwart (dik) | - | Aarding/Draadbescherming/PE |
- | Rood | Voeding Positief - 5 VDC (niet gebruikt) |
- | Zwart | Voeding Neg/Aarde - 0 VDC (niet gebruikt) |
Bruin | Afsluiting 1 - 120 R (niet gebruikt) | |
Groen | Afsluiting 2 - 120 R (niet gebruikt) |
Installatie-instructies
De maximale DC-voedingsspanning toegestaan voor het bereik van een PV-stralingssensor van de IMT Si-RS485-serie is 28,0 VDC - dienovereenkomstig moet voor 24 V- en 48 V-accubanken/-systemen een geschikte Victron DC-DC-omvormer (24/12, 24/24, 48/12 of 48/24) of AC-DC-adapter worden gebruikt in de installatie.
Voor 12 V-accubanken/-systemen kan het bereik van de IMT Si-RS485-serie zonnestralingssensor rechtstreeks door de accubank worden voorzien en zal het blijven werken tot een minimum spanning van 10,5 V (gemeten bij de sensor, waarbij rekening wordt gehouden met een spanningsval in de kabel).
Raadpleeg de “beknopte gids” van de IMT Si-RS485-serie zonnestralingssensor en de Victron RS485-naar-USB-interfacekabel “Datasheet” voor gedetailleerde aantekeningen met betrekking tot de bedrading/installatie en specificaties.
Om signaalintegriteit en robuuste werking te waarborgen, moet er in het bijzonder voor gezorgd worden dat:
De verlengkabels voldoen aan de minimale specificaties voor dwarsdoorsnede zoals aangegeven in de gerelateerde tabel - afhankelijk van de DC-voedingsspanning en kabellengte
De verlengkabels dienen een geschikte afscherming en getwiste aderparen te hebben
De originele kabel die op de Victron RS485-naar-USB-interface is aangesloten, wordt gereduceerd tot een maximale lengte van 20 cm in installaties waar de totale kabellengte meer dan 10 m is of waarbij er installatie/locatie specifieke storingsproblemen zijn – in dit geval moet er een geschikte bekabeling van hoge kwaliteit worden gebruikt voor de gehele kabellengte in plaats van alleen voor de verlenging
De bekabeling dient afzonderlijk of uit de buurt van de hoofdkabel voor DC- of AC-stroom te worden geïnstalleerd
Alle bedrading moet juist worden afgesloten (inclusief ongebruikte draden) en goed geïsoleerd tegen weer/water
De behuizing van de sensor dient niet geopend of aangepast te worden tijdens de installatie - omdat de integriteit van de afdichting dan wordt aangetast (en garantie niet meer geldig is)
De zonnestralingssensor van het type IMT SiRS485TC bevat een interne galvanische isolatie (tot 1000 V) tussen de voeding en de RS485 Modbus-circuits. Daarom is de niet-geïsoleerde Victron RS485-naar-USB-interface geschikt voor de meeste installaties.
Als echter een geïsoleerde RS485-naar-USB-interface de voorkeur heeft, is het enige compatibele apparaat de Hjelmslund Electronics USB485-STIXL (elk ander type wordt niet herkend door het GX-apparaat).
Meerdere sensoren
Het is mogelijk om meerdere zonnestralingssensoren van het type IMT Si-RS485 aan te sluiten op een gemeenschappelijk Victron GX-apparaat. Voor elke afzonderlijke eenheid is echter wel een speciale Victron RS485-naar-USB-interface vereist.
Het is niet mogelijk om meerdere eenheden te combineren op één interface (omdat dit niet wordt ondersteund door de gerelateerde Venus OS-software).
Instellingen
Normaal gesproken zijn speciale/aanvullende instellingen niet nodig – de standaard “fabrieksinstellingen” is compatibel voor communicatie met een Victron GX-apparaat.
Echter, in gevallen waarbij een zonnestralingssensor van de IMT Si-RS485-serie eerder in een ander systeem is gebruikt en/of de instellingen om welke reden dan ook zijn gewijzigd, is het noodzakelijk om de standaard instellingen te herstellen voor verder gebruik.
Om de instellingen te controleren, download de “Si-Modbus Configuration Software Tool” van IMT. Volg de instructies in de “Documentatie van de Si Modbus-configurator” van IMTen controleer/update de volgende instellingen:
Adres Modbus: 1
Baudrate: 9600
Gegevensformaat: 8N1 (10 bit)
Voor verdere ondersteuning met betrekking tot deinstellingen van stralingssensoren van de IMT Si-RS485-series kan rechtstreeks contact opgenomen worden met IMT Solar.
Gebruikersinterface - GX-apparaat
Na aansluiting op het Victron GX-apparaat en het inschakelen zal de zonnestralingssensor van de IMT Si-RS485-serie binnen enkele minuten automatisch worden gedetecteerd en verschijnen in het menu “Apparatenlijst”.
In het menu “Zonnestralingssensor van de IMT Si-RS485-serie” worden alle beschikbare parameters automatisch weergegeven (afhankelijk van de aangesloten sensoren) en in realtime bijgewerkt.
In het submenu “Instelling” is het mogelijk om alle optionele en extra externe sensoren die zijn aangesloten op de zonnestralingssensor van de IMT Si-RS485-serie handmatig in en uit te schakelen.
5.9.1. Gegevens weergave- VRM
Om geregistreerde historische gegevens op het VRM-portaal te bekijken, open dan het uitklapmenu “Meteorologische sensor” en selecteer de widget “Meteorologische sensor”.
De gegevens van alle beschikbare sensorsoorten worden automatisch weergegeven in de afbeelding. Individuele sensoren/parameters kunnen ook worden in-/uitgeschakeld door op de naam/legenda van de sensor te klikken.
5.10. ComAp InteliLite 4-reeks aggregaat besturing ondersteuning
5.10.1. Inleiding
Door de ComAp InteliLite 4-reeks aggregaat besturing te integreren met een GX-apparaat is het mogelijk AC-gegevens, oliedruk, koelmiddeltemperatuur, tankniveau en verdere statusmeldingen uit te lezen. Bovendien ondersteunt het digitale start/stop-signalen van het GX-apparaat.
De volgende afbeeldingen tonen hoe de gegevens weergegeven worden op het GX-apparaat:
Hoe werkt het?
Het GX-apparaat leest en verzendt gegevens van het InteliLite 4-paneel via Modbus, via de ComAp CM3-Ethernet module (vereist) als de communicatie-interface. De standaard Modbus toewijzingen van de InteliLite 4-besturing worden gebruikt.
Door de in het Modbus register 1307 gevonden identificatiestring te gebruiken, detecteert het GX-apparaat automatische de aanwezigheid van een ComAp InteliLite 4-besturing. Het detecteert alle modules met een naam die start met InteliLite 4-. Deze identificatiestring wordt ook getoond in de titel van het InteliConfig-venster.
In de bijlage staat een overzicht van alle gebruikte Modbus-registers en hun toewijzingen: Modbus houdregisters voor de ComAp InteliLite 4 regelaar.
Ondersteunde ComAp aggregaat besturingen
De volgende InteliLite 4-reeks aggregaat besturingen worden ondersteund:
InteliLite 4 AMF 25, 20, 9 en 8
InteliLite 4 MRS 16
Werkt het met andere ComAp-besturingen?
Het zou kunnen werken maar is nog niet getest. De minimale vereiste is dat de Modbus-registers van de ComAp-besturing exact moeten overeenkomen met de registers, zoals samengevat in het overzicht van alle gebruikte Modbus-registers en hun toewijzingen; raadpleeg de Modbus houdregisters voor de ComAp InteliLite 4 regelaar in de bijlage, die de standaard registers van de ComAp InteliLite 4 vertegenwoordigt.
Ondersteunde ComAp CM-Ethernet module
CM3-Ethernet module (ComAp bestelcode: CM3ETHERXBX)
Het zou ook kunnen werken met de standaard CM-Ethernet module (ComAp bestelcode: CM2ETHERXBX), maar is nog niet getest.
5.10.2. Installatie & Instellingen
Installatie en instellen wordt in maar enkele stappen gedaan De Modbus Server in de CM3-Ethernet-module moet ingeschakeld worden. Dit kan gedaan worden vanuit het bedieningspaneel of via de software voor de besturing, InteliConfig, die gedownload kan worden vanaf de ComAp website.
Er is geen verdere instelling van de ComAp CM3-Ethernet module vereist.
De Modbus-registers moeten worden aangepast met de InteliConfig-software volgens de registerlijst zoals beschreven in Modbus houdregisters voor de ComAp InteliLite 4 regelaar
ComAp CM3-Ethernet-instelling
De volgende procedure beschrijft de stappen via InteliConfig:
Open de InteliConfig app.
Selecteer het Setpoint tabblad.
Selecteer in het volgende menu de CM Ethernet-module.
Schakel de Modbus server in.
Instellen GX-apparaat
Als het GX-apparaat en de CM Ethernet-module op hetzelfde netwerk zijn aangesloten dan verschijnt het automatisch in de apparatenlijst.
Als dit niet het geval is, controleer dan de Modbus-instellingen op het GX-apparaat, Instellingen → Modbus TCP-apparaten, en zorg ervoor dat Automatisch zoeken is ingeschakeld (standaard instelling) of zoek ernaar; het zou automatisch moeten worden gedetecteerd. Om dit betrouwbaar te laten werken, moet automatisch zoeken ingeschakeld blijven. Het netwerk wordt elke tien minuten doorzocht. Als het IP-adres wijzigt, wordt het apparaat opnieuw gevonden.
5.11. DSE- Ondersteuning voor Deep Sea aggregaatbesturing
5.11.1. Inleiding
Door een Deep Sea Electronics (DSE) aggregaat-besturing te integreren met een GX-apparaat is het mogelijk AC-gegevens, oliedruk, koelmiddeltemperatuur, tankniveau, aantal motorstarten en verdere statusmeldingen uit te lezen. Bovendien ondersteunt het digitale start/stop-signalen van het GX-apparaat.
De volgende afbeeldingen tonen hoe de gegevens weergegeven worden op het GX-apparaat:
Hoe werkt het?
Het GX-apparaat leest en verzendt gegevens van de DSE-besturing via de Deep Sea Electronics "GenComm" Modbus-specificatie, via ofwel de Ethernet-aansluiting van de DSE-besturing zelf of, voor besturingen zonder een Ethernet-interface, via een USB-naar-Ethernet communicatie-apparaat (bv. DSE855).
Door de in de Modbus registers 768 en 769 (GenComm Pagina 3, Register offsets 0 and 1) gevonden identificatiewaarden te gebruiken, detecteert het GX-apparaat automatisch de aanwezigheid van een DSE-besturing.
In de bijlage staat een overzicht van alle gebruikte Modbus-registers en hun toewijzingen: Modbus houdregisters voor ondersteunde DSE aggregaatbesturingen.
Ondersteunde DSE aggregaat-besturingen en DSE USB naar Ethernet Communicatie-apparaat
De volgende DSE aggregaat-besturingen worden ondersteund:
DSE aggregaat-besturingen | DSE USB naar Ethernet Communicatie-apparaat |
---|---|
DSE4620 | DSE855 Of gebruik de Ethernet-poort als één van de ondersteunde DSE-besturingen dit heeft. |
DSE4510 MKII | |
DSE6110 MKII | |
DSE7310 MKII | |
DSE7410 MKII | |
DSE7420 MKII | |
DSE8610 MKII | |
DSE8660 MKII |
Werkt het met andere DSE aggregaat-besturingen?
Jammer genoeg werkt het niet met andere modellen dan de vermelde modellen. Elk model heeft verschillende identificatie-registerwaarden die handmatig toegevoegd moeten worden. Er is momenteel een Victron community-project aan de gang waar gevraagd kan worden of deze DSE-besturing toegevoegd kan worden.
5.11.2. Installatie & Instellingen
De Modbus-server voor het DSE855 USB naar Ethernet communicatie-apparaat is standaard ingeschakeld. De Modbus TCP-poort is standaard ingeschakeld op 502; wijzig dit niet. Raadpleeg, bij andere eenheden, bij twijfel naar de DSE-handleiding. Houd er rekening mee dat de registerindeling van het GX-apparaat statisch is; het kan niet ingesteld worden.
Er is geen verdere instelling van het DSE855 USB naar Ethernet Communicatie-apparaat vereist.
Wijzig de Modbus registerlijst in de DSE aggregaatbesturing niet. Om het GX-apparaat de gegevens te laten lezen, moet de DSE-besturing Modbus registerinstelling in de standaard instellingen blijven. Raadpleeg de bijlage voor de exacte vereiste instellingen in de DSE Modbus houdregisters voor ondersteunde DSE aggregaatbesturingen
Instellen GX-apparaat
Als het GX-apparaat en de DSE-besturing op hetzelfde netwerk zijn aangesloten dan verschijnt het automatisch in de apparatenlijst.
Als dit niet het geval is, controleer dan de Modbus-instellingen op het GX-apparaat, Instellingen → Modbus TCP-apparaten, en zorg ervoor dat Automatisch scannen is ingeschakeld (standaard instelling) of scan ernaar; het zou automatisch gedetecteerd moeten worden en verschijnen in het submenu Ontdekte Apparaten. Om dit betrouwbaar te laten werken, moet automatisch scannen ingeschakeld blijven. Het netwerk wordt elke tien minuten gescand. Als het IP-adres wijzigt, wordt het apparaat opnieuw gevonden.
5.12. Algemene dynamogegevens lezen van compatibele NMEA 2000 DC-sensoren
Venus OS ondersteunt NMEA 2000 DC-sensoren die gebruikt kunnen worden om dynamospanning, stroom en temperatuur te lezen van een algemene dynamo. Houd er rekening mee dat de gegevens alleen weergegeven worden. Ze worden niet gebruikt voor verdere berekeningen of functies.
De NMEA 2000 DC-sensoren van een derde partij moeten voldoen aan de volgende eisen:
Het NMEA 2000-apparaat moet klasse 35, elektrische opwekking, zijn.
De NMEA 2000-apparaatfunctie moet 141, DC-generator, zijn.
DC-type moet ingesteld worden op dynamo in PGN 127506 DC Informatie.
Spanning, stroom en temperatuur moeten uitgezonden worden in PGN 127508 accustatus.
Het wordt verwacht dat de meeste NMEA 2000 DC-sensoren werken.
Compatibiliteit is getest met:
Om een NMEA 2000-netwerk aan te sluiten op de VE.Can-poort op het GX-apparaat, die beiden verschillende soorten connectoren hebben, zijn er twee oplossingen:
De VE.Can naar NMEA 2000-kabel: kan ofwel door wel of niet plaatsen van de zekering het NMEA 2000-netwerk met het Victron-apparaat voeden. Let op de onderstaande waarschuwing.
De 3802 VE.Can-adapter van OSUKL. Het voordeel ervan is dat deze zich goed leent voor het aansluiten van één NMEA 2000-apparaat, zoals een tankzender, op een VE.Can-netwerk en ook in staat is om een NMEA 2000-netwerk met lagere spanning rechtstreeks van spanning te voorzien vanaf een 48 V-Victron-systeem.
Waarschuwing en oplossing voor 24 V- en 48 V-systemen
Terwijl alle Victron-componenten tot 70 V op de ingang van hun CAN-bus-aansluitingen accepteren, doen sommige NMEA 2000-apparaten dit niet. Zij vereisen een 12 V NMEA 2000-aansluiting en sommige werken tot 30 of 36 V. Controleer het gegevensblad van alle NMEA 2000-apparaten die in gebruik zijn. Indien het systeem NMEA 2000-apparatuur bevat die een netwerkspanning vereist onder de accuspanning, dan zie bovenstaande 3802 VE.Can-adapter van OSUKL, of, als alternatief, installeer de VE.Can naar NMEA 2000-kabel zonder de zekering en voorzie het NMEA 2000-netwerk van de juiste spanning met behulp van bijvoorbeeld een NMEA 2000-spanningadapterkabel, die niet door Victron wordt geleverd. De VE.Can-poort op het GX-apparaat heeft geen externe spanning nodig om te werken.