6. Installatie
6.1. Mechanische aansluitingen
6.1.1. Lynx-module aansluitmogelijkheden
De Lynx-module kan worden geopend door 2 schroeven aan de voorkant los te maken.
De aansluitingen aan de linkerzijde zijn afgedekt door verwijderbare rubberen hoezen.
Rood is de positieve verdeelrail en zwart is de negatieve verdeelrail .
6.1.2. Monteren en onderling verbinden van Lynx-modules
In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe meerdere Lynx-modules aan elkaar bevestigd kunnen worden en hoe de Lynx-module op zijn uiteindelijke locatie gemonteerd wordt.
Voor een mechanische tekening van de behuizing, met afmetingen en de locatie van de bevestigingsgaten, raadpleeg de Bijlage van deze handleiding.
Dit zijn de punten waarmee rekening gehouden moet worden bij het verbinden en monteren van Lynx-modules:
Als Lynx-modules aan de rechterkant worden aangesloten en als de Lynx-module aan de rechterkant is voorzien van een plastic afdekking, verwijder dan de zwarte plastic afdekking. Als de Lynx-module wordt geplaatst als de meest rechtse module, laat de zwarte plastic afdekking dan zitten.
Als Lynx-modules aan de linkerkant worden aangesloten, verwijder dan de rode en zwarte rubberen hoezen. Als de Lynx-module wordt geplaatst als de meest linkse module, laat dan de rode en zwarte rubberen hoezen zitten.
Als het Lynx-systeem een Lynx Smart BMS of Lynx Shunt VE.Can bevat, dan is de linkerzijde de accuzijde en de rechterzijde de DC-systeemzijde.
Verbind alle Lynx-modules met elkaar door middel van de M8 (M10)-gaten en -bouten aan de linker- en rechterkant. Zorg ervoor dat de modules juist in de uitsparingen van de rubberen verbindingsstukken worden geschoven.
Plaats de ring, veerring en moer op de bouten en draai de bouten vast met een aanhaalmoment van:
M8-model: 14 Nm
M10-model 33 Nm (17 Nm voor eenheden met een serienummer vóór HQ2340XXXX)
Bevestig het Lynx-systeem op zijn uiteindelijke positie door middel van de 5 mm bevestigingsgaten.
6.1.3. Adresseren van de Lynx Distributor
Deze instructies zijn alleen van toepassing indien het systeem een Lynx Smart BMS samen met meerdere Lynx Distributors bevat en de serienummers van de Lynx Distributors hoger zijn dan HQ1909.
· Benoem de Lynx Distributors van links naar rechts: A, B, C en D. Op deze manier corresponderen de zekeringsalarmen met de Lynx Distributor namen.
Stel de 2-weg DIP-schakelaar in elke Lynx Distributor in zodat deze overeenkomt met de naam. Tot 4 Lynx Distributors kunnen op deze manier geprogrammeerd worden. Raadpleeg onderstaande tabel over hoe de DIP-schakelaars voor elke unit ingesteld moeten worden. Standaard zijn beide DIP-schakelaars ingesteld op uit (A).
Distributor naam | Schakelaar 1 | Schakelaar 2 | Configuratie |
---|---|---|---|
A | Uit | Uit | |
B | Aan | Uit | |
C | Uit | Aan | |
D | Aan | Uit |
6.2. Elektrische verbindingen
6.2.1. Verbind RJ10-kabel(s)
Deze instructies zijn alleen van toepassing als het systeem Lynx Distributor(s) bevat samen met een Lynx Smart BMS of een Lynx Shunt VE.Can.
Er zijn twee RJ10-connectoren in elke Lynx Distributor, één aan de linkerkant en één aan de rechterkant. Raadpleeg onderstaande tekening.
Om de RJ10-kabels tussen de verschillende Lynx-modules aan te sluiten, doe dan het volgende:
Steek een kant van de RJ10-kabel in de RJ10-connector van de Lynx Distributor, met de borgclip van de RJ10-connector van u af gericht.
Voer de RJ10-kabel door de uitsparing aan de onderkant van de Lynx Distributor; raadpleeg bovenstaande afbeelding.
Om nog een Lynx Distributor aan te sluiten, voer de kabel door de uitsparing aan de onderkant en steek de RJ10-kabel in de RJ10-connector.
Om een Lynx Shunt VE.Can aan te sluiten, voer de kabel door de uitsparing aan de onderkant en steek de RJ10-kabel in de RJ10-connector.
Om een Lynx Smart BMS aan te sluiten, steek de RJ10-kabel in de RJ10-connector aan de onderkant van het Lynx Smart BMS.
6.2.2. Sluit DC-bekabeling aan
Dit hoofdstuk is wellicht niet van toepassing als de Lynx-module is aangesloten op andere Lynx-modules, zoals het geval kan zijn voor het Lynx Smart BMS of the Lynx Shunt VE.Can.
Voor alle DC-aansluitingen geldt het volgende:
Alle kabels en draden die op de Lynx-module worden aangesloten, moeten zijn voorzien van M8-kabelschoenen.
Let tijdens het aansluiten van de kabel op de juiste plaatsing van de kabelschoen, ring, veerring en moer op elke bout.
Draai de moeren vast met een aanhaalmoment van:
M8-model: 14 Nm
M10-model: M10 moeren: 33 Nm (17 Nm voor eenheden met een serienummer vóór HQ2340XXXX) - M8 moeren: 14 Nm
6.2.3. Aarde en negatieve aansluitingen
Sluit de aardedraad aan
Dit is alleen van toepassing als het systeem aarding nodig heeft. Er mag maar één aardverbinding per systeem zijn. De aardverbinding moet gemaakt worden achter het Lynx Smart BMS, Lynx Shunt VE.Can of accubewaking-shunt. Raadpleeg voor meer informatie over systeemaarding het Wiring Unlimited boek.
Op de aardverbinding van de Lynx Distributor zit al een draad met een rode kabelschoen. Laat deze draad zitten tijdens het aansluiten van de aardingdraad.
Sluit de negatieve draden aan
Verwijder de kabelscheidingspaal als de draaddiameter groter is dan 10 mm.
Om bij de negatieve aansluitingen te komen, draait dan de zwarte kabelscheiders omhoog. De zwarte kabelscheiders kunnen tijdelijk worden verwijderd door ze onder een kleine zijwaartse hoek weg te trekken van de Lynx Distributor als betere toegang nodig is.
6.2.4. Plaats Lynx Distributor-zekeringen
Controleer, vóór het plaatsen van de zekeringen, of de onderste moeren van de middelste rij juist zijn aangedraaid met een aanhaalmoment van 10 Nm.
Plaats alle 4 de zekeringen, zelfs als niet alle 4 de circuits in gebruik zijn. Het plaatsen van zekeringen in de ongebruikte circuits voorkomt dat de rode waarschuwings-LED gaat branden.
Op de tweede zekering is al een draad met kabelschoen aangesloten. Til de rode kabelschoen omhoog, plaats de zekering tegen de rail en plaats de rode kabelschoen opnieuw.
6.2.5. Positieve aansluitingen
Let op
Zorg ervoor dat er geen spanning op de positieve draden staat voordat deze worden aangesloten. Koppel alle positieve kabels los van de accu voordat deze worden aangesloten op de Lynx-module. Dit om onbedoelde kortsluiting te voorkomen.
Sluit alle positieve draden aan.
Voedt het Lynx-systeem door de positieve accupool/polen aan te sluiten.
6.3. Configuratie en instellingen
6.3.1. Instellingen Lynx Distributor
Deze instructies zijn alleen van toepassing als het systeem één of meer Lynx Distributors bevat.
Elke Lynx Distributor moet een adres krijgen en ingesteld worden op A, B, C of D. Dit wordt gedaan via een 2-weg dipschakelaar in de Lynx Distributor. Raadpleeg hoofdstuk 6.1.3. Adresseren van de Lynx Distributor in de Lynx Distributor-handleiding.
Gebruik de VictronConnect-app om elke zekering een aangepaste naam te geven (maximaal 16 tekens). Als de zekering geen naam heeft (0 tekens) dan zal de zekering genegeerd worden en dus niet bewaakt worden.
Ga naar de instellingen pagina door in de rechterbovenhoek op het tandwiel-symbool te klikken.
Ga op de instellingenpagina naar beneden naar de Lynx Distributor-instellingen.
Klik op de naam van een zekering; een scherm opent om de zekering een nieuwe naam te geven.