2. Installatie en bedrading
2.1. Installatie
Zoek een droge en goed geventileerde ruimte om de Skylla-IP65-acculader en accu te monteren. Zorg ervoor dat de kabellengte tussen de acculader en de accu minder dan 6 meter lang is.
De acculader kan wand- of vloergemonteerd worden. Zorg er altijd voor dat er aan de achterkant van de behuizing ruimte voor ventilatie is. Dit zal de koeling van de acculader verbeteren en de levensduur verlengen.
Wandmontage
Het apparaat kan het best verticaal aan een wand worden gemonteerd. Zie bijlage voor de exacte posities van de montagegaten.
Bedrading
De inlaten voor de voedingskabels, de accukabels, de op afstand bedienbare functies en de aansluiting om de aardingskabel te bevestigen bevinden zich aan de onderkant van de behuizing; zie markeringen op het voorpaneel.
6mm-bout aan de linkerzijde van de montage | Aardingspunt |
Grijs aansluitblok | Externe spanningsdetectie |
Externe temperatuurdetectie | |
Op afstand bedienbare uitschakeling | |
Gebruikersrelais | |
Startaccu | |
VE.Can-kabels | |
Zwarte kabelwartels: 2 of 4 stuks | Kabels hoofdaccu |
Zwarte kabelwartel enkel | Voedingskabel |
Waarschuwing
Voor de beste bescherming tegen het binnendringen van water en stof in de behuizing moeten alle openingen in het grijze aansluitblok worden gesloten, hetzij met een geschikte kabel of, wanneer er geen verbinding wordt gebruikt, met een dummykabel.
Aarding aansluiten
Sluit het aardingspunt op de aarding van de installatie. De aansluitingen op de aarding moeten in overeenstemming met de geldende veiligheidsnormen worden aangebracht.
Op een schip: aansluiten op grondplaat of de romp van het schip.
Op het land: aansluiten op de aarding van het elektriciteitsnet. De aansluiting op de aarding van het elektriciteitsnet moet voldoen aan de geldende veiligheidsnormen.
Mobiele toepassingen (een voertuig, een auto of een caravan): Sluit de aarding aan op het frame van het voertuig.
De accu-aansluitingen van de acculader zijn volledig zwevend ten opzichte van dit aardingspunt
2.2. De hoofdaccu aansluiten
Voordat de hoofdaccu op de acculader is aangesloten, moet u ervoor zorgen dat de acculader op het juiste accutype is ingesteld.
Minimale doorsnede van de kabel tussen hoofdaccu en acculader:
Skylla-IP65-type | kabellengte tot 1,5 m | kabellengte 1,5 m — 6 m |
---|---|---|
12/70 | 10 mm2 | 16 mm2 |
24/35 | 6 mm2 | 10 mm2 |
De grootst mogelijke kabelschoen die door de kabelwartels van de accu past is de S6-16. Die kabelschoen past op een maximale kabeldiameter van 16 mm² en een M6-bout.
2.2.1. Aansluitvolgorde hoofdaccu
Waarschuwing
De Skylla-IP65 is NIET beschermd tegen omgekeerde polariteit van de hoofdaccu. (“+” verbonden met “-” en “-” verbonden met “+”).
Volg de installatieprocedure. De garantie vervalt wanneer de Skylla-IP65 defect raakt door omgekeerde polariteit.
Let op
Koppel de netvoeding los voordat u de hoofdaccu aansluit of loskoppelt.
1. Koppel de netvoeding los | |
2. Koppel accukabels los van de accu. | |
3. Verwijder de grijze afdekking in het voorpaneel van de acculader, zodat u toegang hebt tot de aansluitklemmen. | |
4. Sluit accukabels aan op de acculader: | plus (rood) op “+BAT1”; min (zwart) op “-BAT” |
5. Sluit accukabels aan op de accu: | plus (rood) op de pluspool, min (zwart) op de minpool. |
6. Sluit de netvoeding aan. |
2.2.2. Volgorde voor de ontkoppeling van de hoofdaccu
Waarschuwing
Let er bij het loskoppelen van de accukabels op dat u de accu niet per ongeluk kortsluit.
Koppel de netvoeding los
Koppel accukabels los van de accu.
Verwijder de grijze afdekking in het voorpaneel van de acculader, zodat u toegang hebt tot de aansluitklemmen.
Koppel de accukabels los van de acculader.
Koppel alle andere kabels los zoals die van de temperatuursensor en/of spanningssensor die op deze specifieke accu worden gebruikt.
2.3. De startaccu aansluiten
Waarschuwing
De Skylla-IP65 is NIET beschermd tegen omgekeerde polariteit van de startaccu. (“+” verbonden met “-” en “-” verbonden met “+”).
Volg de installatieprocedure. De garantie vervalt wanneer de Skylla-IP65 defect raakt door omgekeerde polariteit.
Let op
Koppel de netvoeding los voordat u de hoofdaccu aansluit of loskoppelt.
De startaccu moet worden aangesloten met een kabel van minimaal 1,5 mm² (max. 6 mm²).
Sluit de positieve (+) accupool aan op de “Startaccuplus”-aansluiting, zie Afbeelding 1.
De minpool van de startaccu moet worden aangesloten op de “-BAT” -aansluiting van de acculader.
Opmerking
De startaccu kan stroom afnemen van de accu die is aangesloten op de aansluitklemmen van de hoofdaccu in het geval dat de spanning van de startaccu lager is dan de spanning van de hoofdaccu. De hoofdaccu kan echter geen stroom van de startaccu afnemen, zelfs als de startaccu volledig is opgeladen en de hoofdaccu minimaal is opgeladen.
2.4. VE.Can-aansluiting
De twee VE.Can connectoren bieden toegang voor parallel gesynchroniseerde werking en afstandsbediening.
2.4.1. Gesynchroniseerde parallelle werking
Tot 10 laad controllers kunnen gesynchroniseerd worden met de CAN interface. Dit wordt bereikt door simpelweg de laders te verbinden met RJ45 UTP kabels (bus terminators benodigd.
De parallelle laadregelaars moeten identieke instellingen hebben (bijv. laadalgoritme). De CAN communicatie zorgt ervoor dat de controllers tegelijkertijd van een laad toestand naar de andere wisselen (bijvoorbeeld van bulk laden naar absorptie laden). De uitgangs-stroom van een lader kan anders zijn dan van een andere lader ondanks dat deze parallel aangesloten zijn. Wanneer men gebruikt maakt van externe sensoren (voltage en/of temperatuur), moet de externe sensor aangesloten worden op een van de parallel werkende laders. Alle andere laders zullen de informatie delen via de CAN interface. In het geval van gesynchroniseerde parallelle werking zal het netwerk icoon elke 3 seconde knipperen op alle parallelle units.
2.4.2. Limiet ingangs/wal-stroom
Het AC ingangs-stroom limiet van elke lader is ingesteld op maximaal 10,5 A en kan aangepast worden met een CCGX apparaat, NMEA 2000 of een
Skylla-i-control GX afstandsbediening paneel. Zie https://www.victronenergy.com/panel-systems-remote-monitoring/skylla-i-control-gx
De ingangs-stroom van een lader zal nooit meer dan 1050 W zijn. Dit betekend dat bij 100 V AC de ingangs-stroom maximaal 10,5 A is en bij 230 V AC de ingangs-stroom maximaal 4,5 A is.
Het ingangs-stroom limiet van een parallelle lader groep kan ingesteld worden met een CCGX apparaat of met een Skylla-i-control GX afstandsbediening paneel. Het stroom limiet zoals weergeven op het apparaat is de wal-stroom van de groep.
2.5. Gebruikersrelais, externe detector en op afstand uitschakelen
De bedrading van deze signalen moet worden uitgevoerd met een van het elektriciteitsnet losgekoppelde acculader.
Afbeelding 1 Aansluitingen voor externe spanning/temperatuurdetectie, Afst. Afsluiten, VE.Can-bus en Startaccu.
2.5.1. Externe spanningsdetectie
Externe spanningsdetectie kan worden gebruikt wanneer nauwkeurige accuspanningsdetectie belangrijk is, zoals in het geval van hoge laadstromen in combinatie met lange kabels.
Om de optie voor externe spanningsdetectie aan te sluiten, gaat u als volgt te werk:
sluit een rode draad (0,75 mm²) aan tussen de positieve accupool en de “+ Volt. sense”-aansluiting
sluit een zwarte draad (0,75 mm²) aan tussen de negatieve accupool en de “- Volt. sense”-aansluiting
2.5.2. Externe temperatuurdetectie
De externe temperatuursensor, die bij de acculader wordt geleverd, kan op deze aansluitklemmen worden aangesloten om de accu met temperatuurcompensatie op te laden. De sensor is elektrisch geïsoleerd en moet worden aangesloten op de plus- of minpool van de accu.
Om de temperatuursensor aan te sluiten, gaat u als volgt te werk:
sluit de rode draad aan op de “+ Temp. sense”-aansluiting
sluit de zwarte draad aan op de “
-Temp. sense”-aansluiting - monteer de temperatuursensor op de plus- of minpool van de accu
bekijk het menu voor de werkelijke temperatuur
2.5.3. Op afstand bedienbare uitschakeling
Vanuit de fabriek zijn de afstandsbediening + en - verbonden met een jumper om de lader in te schakelen.
Om gebruik te maken van de afstandsbediening om de lader uit te schakelen, verwijder de jumper en verbind een draad met de "afstandsbediening -" ingang.
Het schakelen van de "afstandsbediening -" ingang met het batterij voltage zal de lader inschakelen. Deze draad kan gebruikt worden om een BMS aan te sluiten die gebruikt wordt voor lithium accu's om de lader te bedienen.
2.5.4. Gebruikersrelaisaansluitingen
Het gebruikersrelais wordt geactiveerd bij onderspanning van de accu (<11,8 V). De functie kan worden gebruikt voor elke gewenste actie: het starten van een generator, het afgeven van een alarm, enz.
De vermogens van het relais zijn te vinden in de specificatie.
# | Omschrijving | Instelmenu # |
---|---|---|
0 | Skylla-i gedrag: aan bij het opladen (geen fouttoestand) en accuspanning tussen laag- en hoogspanningsinstellingen | 12,13,14 en 15 |
1 | Altijd uit | |
2 | Temperatuur hoog (> 85 °C) | 12 en 13 |
3 | Accuspanning te laag | |
4 | Egalisatie actief | |
5 | Foutconditie aanwezig | |
6 | Matig laag (< -20 °C) | |
7 | Accuspanning te hoog | 14 en 15 |
8 | Acculader in druppelladen of opslag |
AAN | : CM aangesloten op NO |
UIT | : CM aangesloten op NC |
2.6. Het elektriciteitsnet aansluiten
Controleer of de accu op de acculader is aangesloten.
Verwijder de grijze kap in het voorpaneel van de acculader om toegang te krijgen tot de AC-ingangsaansluiting, zie Afbeelding 2.
Sluit de netaardingskabel (groen/geel) aan op de AC-ingangsaansluiting, aansluitklem.
Sluit de neutrale netkabel (blauw) aan op de AC-ingangsaansluitklem N.
Sluit de netkabel (bruin) aan op de AC-ingangsaansluiting L.
Afbeelding 2 Ingangsaansluitklem