3. Installatie
3.1. Wat zit er in de doos?
De volgende items zitten in de doos:
1x VE.Bus BMS V2
1x netspanningsdetector
1x 0,3 m RJ45 UTP-kabel
Stuk klittenband
Let op dat de DC-voedingskabel om de BMS te voeden niet inbegrepen is. Gebruik elke 1-draad kabel met minstens 0,75 mm2 (AWG 16) en een 1A inline-zekering.
3.2. Standaard installatie
Sluit de BMS-kabels van de accu op het BMS aan. Raadpleeg in het geval van meerdere accu's het BMS-kabelverbindingen van de accu hoofdstuk. Lees en volg de installatieinstructies in de Lithium Battery Smart handleiding.
Sluit de omvormer/acculader of de positieve en negatieve kabels van de omvormer op de accu aan. Zorg ervoor dat de meest recente firmwareversie wordt gebruikt. Raadpleeg voor meer informatie hoofdstuk Minimale VE.Bus-firmware.
Verbind de accu-positief met behulp van de rode kabel met de zekering op de BMS ˝Battery +” aansluitklem.
Sluit de VE.Bus-poort van de omvormer/acculader of de omvormer op de ˝MultiPlus/Quattro˝-poort van het BMS aan met behulp van de meegeleverde RJ45-kabel.
Installeer de netspanningsdetector niet als het een nieuwe stijl MultiPlus 12/1600/70,nieuwe stijl MultiPlus 12/2000/80, MultiPlus-II of Quattro-II is. Raadpleeg voor meer informatie het Netspanningsdetector hoofdstuk.
Let op
Houd er rekening mee dat het BMS geen negatieve accuaansluiting heeft. Dit is omdat het BMS de accunegatief van de VE.Bus krijgt. Daarom kan het BMS niet zonder een VE.Bus-omvormer/acculader of een VE.Bus-omvormer gebruikt worden.
3.2.1. Minimale VE.Bus-firmware
Waarschuwing
Waarschuwing incompatibiliteit: Omvormer/laders of omvormers met de kleine processoren met label 19XXXXX of 20XXXXX worden niet ondersteund. Deze kunnen geïdentificeerd worden door de eerste twee cijfers op het microprocessorlabel. Gebruik voor dergelijke apparaten het VE.Bus BMS in plaats van VE.Bus BMS V2.
Belangrijk: Firmwarevereisten vóór het aansluiten van het BMS
VE.Bus-firmware bijwerken: Zorg ervoor dat alle omvormer/laders, die in het systeem gebruikt worden, hun VE.Bus-firmware bijgewerkt hebben naar versie xxxx489 of hoger.
Firmware tussen xxxx415 en xxxx489: Als de firmware tussen xxxx415 en xxxx489 ligt, dan moet er ofwel het VE.Bus BMS geïnstalleerd worden of de ESS-assistent in de omvormer/lader geïnstalleerd worden .
Firmware onder xxxx415: Apparaten met firmwareversies lager dan xxxx415 activeren een VE.Bus-fout 15 (VE.Bus combinatiefout), wat aangeeft dat de VE.Bus-producten of firmwareversies incompatibel zijn. Als de firmware niet bijgewerkt kan worden naar versie xxxx415 of hoger, dan kan het VE.Bus BMS V2 niet gebruikt worden.
3.2.2. BMS-kabelverbindingen van de accu
In het geval dat meerdere accu's in een parallelle en/of serie configuratie zijn opgesteld, moeten de BMS-kabels in een reeks worden aangesloten (aaneengekoppeld), en de eerste en laatste BMS-kabel moet worden aangesloten op de BMS.
Mochten de BMS-kabels te kort zijn, dan kunnen ze verlengd worden met verlengkabels, de M8 ronde connector Mannelijke/Vrouwelijke 3 polige kabels.
3.2.3. Netspanningsdetector
Let op
De netspanningsdetector is niet nodig voor de nieuwe stijl MultiPlus 12/1600/70 en MultiPlus 12/2000/80, MultiPlus-II- en Quattro-II- en omvormer-modellen. In dat geval kunnen deze hoofdstukken overgeslagen worden en moet de netspanningsdetector worden verwijderd.
Het doel van de netspanningsdetector is om de omvormer/acculader opnieuw op te starten als er weer AC voeding is als het BMS de omvormer/acculader had uitgeschakeld vanwege een lage celspanning (zodat de omvormer/acculader de accu opnieuw kan opladen).
In systemen die uit meerdere eenheden bestaan die parallel, 3-fasen of gesplitste fasen zijn geconfigureerd, mag de netspanningsdetector alleen in de master- of hoofdeenheid worden geïnstalleerd.
Gebruik voor een MultiPlus slechts één AC-aderpaar, en voor een Quattro beide aderparen.
# | Omschrijving |
---|---|
1 | AC-elektriciteitsnet of aggregaat |
2 | AC-stroomonderbreker en aardlekschakelaar |
3 | Netspanningsdetector |
4 | Omvormer/acculader |
5 | VE.Bus BMS V2 |
6 | Lithium Battery Smart |
3.3. DC-belastingen en -laders beheren
3.3.1. DC-belasting beheren
DC-belastingen met remote aan/uit-aansluitklemmen:
DC-belastingen moeten worden uitgeschakeld of losgekoppeld om een te lage spanning van de cel te voorkomen. De ˝Load Disconnect˝-uitgang van de BMS kan hiervoor gebruikt worden. De ˝Load Disconnect˝-uitgang is normaal gesproken hoog (= accuspanning). De uitgang wordt zwevend (= open circuit) bij een dreigende te lage spanning van de cel (geen interne pull-down om het reststroomverbruik bij een lage celspanning te beperken).
DC-belastingen met een remote aan/uit-aansluitklem die de belasting inschakelt wanneer de aansluitklem hoog wordt getrokken (naar accu plus) en uitschakelt wanneer de aansluitklem zwevend is, kunnen direct worden bediend met behulp van de ˝Load Disconnect˝-uitgang van BMS.
DC-belastingen met een remote aan/uit-aansluitklem die de belasting inschakelt wanneer de aansluitklem laag wordt getrokken (naar accu minus) en het uitschakelt wanneer de aansluitklem zwevend is, kunnen worden bediend met behulp van BMS Load Disconnect-uitgang voor het loskoppelen van de belasting, via een omvormende remote aan/uit-kabel .
Let op
Opmerking: controleer de reststroom van de belasting in de uit-stand. Na uitschakeling als gevolg van een lage celspanning, blijft er een capaciteitsreserve van ongeveer 1 Ah per 100 Ah in de accu achter. Een reststroom van 10 mA kan bijvoorbeeld een 200 Ah-accu beschadigen als het systeem meer dan acht dagen in een ontladen toestand wordt gelaten.
Een DC-belasting loskoppelen via een BatteryProtect:
Gebruik een BatteryProtect voor DC-belastingen die geen remote aan/uit-aansluitklemmen hebben of om groepen DC-belastingen uit te schakelen.
Een BatteryProtect zal de DC-belasting loskoppelen wanneer:
De ingangsspanning (= accuspanning) gedaald is tot onder een vooraf ingestelde waarde.
Diens remote aan/uit H-aansluitklem wordt zwevend (gewoonliijk hoog). Dit signaal wordt geleverd door de Belasting loskoppelen-uitgang (bedraad aan de remote aan/uit H-aansluitklem van de BatteryProtect) van de VE.Bus BMS V2. Raadpleeg het bedradingsvoorbeeld Systeem met een BatteryProtect en een PV-lader.
3.3.2. DC-laadregeling
3.3.3. Bediening omvormer/laders, PV-laders en andere acculaders
Bij hoge celspanning of lage temperatuur moet het acculaden gestopt worden om de accucellen te beschermen. Afhankelijk van het systeem worden laders ofwel geregeld via DVCC of moeten ze geregeld worden via hun remote aan/uit aansluitklemmen en de Lading loskoppelen-uitgang van de VE.Bus BMS V2.
Bij systemen met een GX-apparaat moet DVCC ingeschakeld worden om ervoor te zorgen dat de PV-laders en andere DVCC-compatibele apparaten alleen opladen wanneer dit zou moeten. Raadpleeg DVCC-bediening met VE.Bus BMS V2 voor details.
Bij systemen zonder een GX-apparaat moet de Belasting loskoppelen-uitgang van BMS de PV-lader en andere laders regelen, ofwel via remote aan/uit, een BatteryProtect of een Cyrix-Li-Charge. Raadpleeg Bediening acculader via Belasting loskoppelen. voor details.
3.3.4. DVCC-bediening met VE.Bus BMS V2
DVCC (Distributed Voltage and Current Control) laat een GX-apparaat toe compatibele apparaten te bedienen zoals PV-laders, Inverter RS, Multi RS of Multis.
Om het GX-apparaat PV-laders, Inverter RS of Multi RS te bedienen in een system met een VE.Bus BMS V2, moet DVCC ingeschakeld worden. Deze laders worden geregeld door hun maximale laadstroomlimiet op nul in te stellen als de VE.Bus BMS V2 vraagt om het opladen te stoppen.
Let op dat de aanwezigheid van een VE.Bus BMS V2 de laadspanning van de PV-laders, Inverter RS, Multi RS of een Multi niet regelt.
In een ESS-systeem regelt de Multi de laadspanning van de PV-laders, Inverter RS en Multi RS via de configuratie gemaakt met VE.Configure of VictronConnect. Met andere woorden: Het laadalgoritme moet in de Multi geconfigureerd worden.
In een non-ESS (zelfvoorzienend) systeem volgen de PV-laders, Inverter RS, Multi RS en Multi hun eigen interne laadalgoritme. Hier moeten alle apparaten ingesteld worden op het juiste lithium-laadalgoritme.
AC-laders en kleinere Phoenix-omvormers worden (nog) niet geregeld door het GX-apparaat en daardoor moet er nog steeds signaalbedrading aangelegd worden (via ATC of ATD) om dergelijke apparaten te bedienen.
3.3.5. Bediening acculader via Belasting loskoppelen.
Laders die niet DVCC compatibel zijn of geïnstalleerd in systemen zonder een GX-apparaat kunnen bediend worden via de VE.Bus BMS V2 Lader loskoppelen-uitgang, op voorwaarde dat de laders een remote aan/uit-poort hebben.
De Lader loskoppelen-uitgang, normaal hoog (gelijk aan accuspanning), moet verbonden worden aan de H-aansluitklem van de remote aan/uit aansluiting van de lader. Bij hoge spanning of lage temperatuur van de cel wordt de Lader loskoppelen-uitgang zwevend en trekt de remote aan/uit H-aansluitklem laag (naar accu minus), het laden stoppend.
Voor acculaders met een remote aansluitklem die de lader activeert wanneer de aansluitklem laag getrokken wordt (naar accu minus) en deactiveert wanneer de aansluitklem zwevend gelaten wordt, kan de omvormende remote aan-uit kabel gebruikt worden.
Alternatief kan een Cyrix-Li-Charge relais gebruikt worden. De Cyrix-Li-Charge relais is een eenzijdige combineerder die geplaatst wordt tussen een acculader en de lithium-acccu. Het wordt alleen geactiveerd als er laadspanning van een acculader aanwezig is op de aansluitklem aan de laadzijde. Een bedieningsaansluitklem verbindt met de Lader loskoppelen-uitgang van de BMS.
3.3.6. Opladen met een dynamo
Met dynamo opladen kan ofwel geregeld worden met een DC-DC lader zoals de Orion-Tr Smart, of met een SolidSwitch 104 bij het regelen van een externe dynamo regelaar zoals de Balmar MC-614.
Beide apparaten worden dan ook bediend door de BMS Lader loskoppelen-uitgang, bedraad met de Orion-Tr Smart of SolidSwitch 104 remote aan/uit H-aansluitklem. Raadpleeg Systeem met een dynamo
3.4. Remote aan/uit aansluitklem
De remote-aan en remote-uit BMS-aansluitklemmen kunnen het hele systeem in- en uitschakelen terwijl de BMS verbonden blijft met accu-positief, hetgeen de omvormer in spaarstand houdt (ontladen en laden niet toegelaten), zelfs wanneer het nog steeds verbonden is met AC In.
De remote H- en L-aansluitklemmen schakelen het systeem in wanneer:
Er contact is gemaakt tussen de remote H-aansluitklem en L-aansluitklem, bijvoorbeeld via de draadbrug of een schakelaar.
Er contact is gemaakt tussen de remote aansluiting H-aansluitklem en de accu-positief.
Er contact is gemaakt tussen de remote aansluiting L-aansluitklem en de accu-negatief.
Een kenmerkende toepassing is het uitschakelen van het systeem wanneer een voorafbepaalde laadstatus (SoC) bereikt wordt in een BMV. Diens relais bedient dan de remote aan/uit-aansluitklem van de BMS. Let op dat minstens de draadlus tussen PINNEN L en H ingestoken moet zijn zodat de VE.Bus BMS V2 kan inschakelen.
3.5. GX-apparaat
Om PV-laders, Inverter RS, Multi RS of Multis te laten besturen door de BMS met behulp van een GX-apparaat, moet aan de volgende vereisten worden voldaan:
De Venus OS-firmware voor het GX-apparaat moet versie 2.80 of hoger zijn.
Installatie:
Sluit met behulp van een RJ45-kabel de VE.Bus-port van het GX-apparaat aan op de ˝Remote panel˝-poort van de BMS (niet inbegrepen). Let op dat dit verschillend is van de vroegere VE.Bus BMS V1, dat alleen de verbinding toeliet van een Digital Multi Control. De VE.Bus BMS V2 laat toe een GX-apparaat, een VE.Bus Smart dongle of een Digital Multi Control aan te sluiten.
Sluit de ˝voeding +˝ aansluitklem van het GX-apparaat aan op de GX-Power-aansluitklem van de BMS en sluit de ˝voeding -˝ aansluitklem van het GX-apparaat aan op de negatieve aansluitklem van de accu.
Sluit de positieve draad van een (optionele) AC-DC-voeding aan op de AUX-In-aansluitklem van de BMS en sluit de negatieve draad aan op de negatieve aansluitklem van de accu. Let op dat de AC-DC-voeding optioneel is en hoogstwaarschijnlijk niet nodig in zelfvoorzienende installaties zoals boten of campers.
Voer een ˝opnieuw detecteren VE.Bussysteem˝-actie op het GX-apparaat uit. Deze actie is beschikbaar in het omvormer/acculader-menu van het GX-apparaat.
De functionaliteit van de GX-Pow- en de AUX-In-aansluitklemmen:
De GX-Pow-uitgang levert GX-vermogen van ofwel de accu of van de Aux-In-ingang. Al naargelang welke van deze twee spanningen hoger is.
Een AC-DC adapter (niet geleverd) of andere voeding, verbonden met de Aux-In ingang zorgt ervoor dat het GX-apparaat ook gevoed wordt tijdens een lage celstatus, zolang er aux-stroom beschikbaar is.
Het GX-apparaat wordt gevoed door de GX-Pow-aansluitklem. De GX-Pow-aansluitklem wordt normaal met accu gevoed via de + aansluitklem van de accu. Bij lage celspanning is deze verbinding niet beschikbaar, waardoor het GX-apparaat zonder voeding zit. Wanneer echter een andere voeding (i.e. een met AC-DC voeding verbonden elektriciteitsnet) aangesloten is op de Aux-In, blijft de GX-Pow verbinding het GX-apparaat voeden, het systeem toelatend toegankelijk te zijn, ongeacht lage celspanning, bijvoorbeeld om extern het systeem te diagnosticeren.
3.6. Een Digital Multi Control of een VE.Bus Smart-dongle aansluiten
Een VE.Bus Smart-dongle of Digital Multi Control (DMC) moet aangesloten worden op de Remote Panel-poort van de BMS. Beiden hebben aan/uit/alleen lader bediening van de omvormer/acculader. Het is ook mogelijk het Phoenix Inverter Control-paneel te verbinden wanneer een Phoenix VE.Bus-omvormer gebruikt wordt.
Let op dat bij systemen met een Digital Multi Control en een GX-apparaat of een VE.Bus Smart dongle tegelijkertijd, een aan/uit/alleen lader bediening van de omvormer/acculader alleen mogelijk is via de Digital Multi Control.
De VE.Bus Smart-dongle, Digital Multi Control en het GX-apparaat kunnen bijvoorbeeld allemaal gelijktijdig worden aangesloten op de ˝Remote Panel˝-poort. Maar in dit scenario is de aan/uit/alleen lader-bediening voor de omvormer/acculader via het GX-apparaat en de VE.Bus-dongle uitgeschakeld. Aangezien de omvormer/acculader-bediening is uitgeschakeld, kan het GX-apparaat of de VE.Bus Smart-dongle ook aangesloten worden op de BMS MultiPlus/Quattro-poort voor een eenvoudige manier van bedrading.
# | Omschrijving |
---|---|
1 | Digital Multi Control (of Phoenix Inverter Control wanneer een Phoenix VE.Bus-omvormer gebruikt wordt) |
2 | VE.Bus Smart-dongle |
3 | MultiPlus-II-omvormer/acculader |
4 | VE.Bus BMS V2 De VE.Bus Smart-dongle moet de accuspanning meten. Daarom moet de + aansluitklem van de accu worden aangesloten op de positieve accu-aansluitklem. Houd er rekening mee dat de VE.Bus Smart-dongle niet door de BMS uitgeschakeld zal worden in het geval van een waarschuwing voor een laag celniveau en het zal daarom een beetje stroom (tot 9 mA - raadpleeg de VE.Bus Smart dongle specificaties voor details) van de accu blijven trekken. |
5 | Een Lithium Battery Smart of accu die kan bestaan uit meerdere accu’s om een accu van 12 V, 24 V of 48 V te creëren. |