3. Installatie
3.1. Montage
Monteer verticaal op een niet-brandbare ondergrond, met de voedingsaansluitingen naar beneden.
Voor optimale prestaties moet een minimum van 10 cm ruimte rond het product vrijgehouden worden voor koeling. Met beperkte koeling, bv. door onvoldoende ventilatie, wordt de laadstroom sneller verminderd dan bij de gespecificeerde maximale omgevingstemperatuur. Met verbeterde luchtstroom (bv. gedwongen luchtstroom) verbetert de prestatie duidelijk.
Met beperkte koeling of extreme omgevingstemperatuur kan de lader (vooral de koelplaat) heet worden. Door interne temperatuurregeling wordt de koelplaat nooit warmer dan 90 °C; dit vormt geen probleem voor de lader. Zorg ervoor dat het montage-oppervlak deze temperatuur kan weerstaan.
Monteer dichtbij de accu, maar nooit direct boven de accu (om schade door gasvorming van de accu te voorkomen).
3.2. Aanbevelingen soort kabel
Voor juiste aansluiting van een kabel aan de ingang/uitgang schroefklemmen kunnen geslagen draden met flexibele gebruikt worden volgens:
IEC 60228 - Klasse 2 (geslagen), klasse 5 (flexibel)
UL486A-B - Klasse B/C (geslagen), klasse I (flexibel)
Kabels met gedraaide kernen zijn zeer stijf, wat inhoudt dat ze zelden in de praktijk gebruikt worden. De onderstaande tabel biedt een overzicht van hoe de verschillende draadklassen herkend kunnen worden.
Enkelvoudige draaddiameter in de bundel | ||
---|---|---|
Nominale doorsnede | Klasse 5 (IEC) | Klasse I (UL) |
10 mm2 / 8AWG (8,4 mm2) | 0,4 mm | 24 AWG |
16 mm2 / 6 AWG (13,3 mm2) | 0,4 mm | 24 AWG |
4 AWG (21,1 mm2) | 0,4 mm | 24 AWG |
Het gebruik van adereindhulzen is niet vereist voor kabels van de bovenstaande tabel. Als er een nog dunnere kabel gebruikt wordt kan een adereindhuls helpen de losse draden te bundelen. Het is echter aan de installateur om ervoor te zorgen dat de kabel juist vastgemaakt is. De verbindingskabel, met of zonder een adereindhuls, moet grondig geklemd zijn om te zorgen voor lage contactweerstand.
Opmerking: Als er liever een draadoog gebruikt wordt, kies dan voor een kabelschoendraadoog om er zeker van te zijn dat de trekontlasting de kabelisolatie grijpt zoals bedoeld. Een kabel van 16 mm² met een draadoog past alleen als deze zeshoekig is gekrompen; een vierkante krimp past niet.
Voorbereiding voor juiste montage van fijndradige draden in het schroefklemmenblok
Snijd de kabel recht zonder losse of versprongen draden. Gebruik van een draadsnijtang resulteert in rechte sneden.
Zorg ervoor dat er geen fijne draden loskomen bij het afstropen van de isolatie.
Open de schroef op het schroefklemmenblok om te voorkomen dat fijne draden vast komen te zitten achter de schroef en opstapelen. Besteed hier bijzondere aandacht aan bij het gebruik van de maximale draaddiameter.
Draai de schroef vast met het juiste aandraaimoment, raadpleeg Aanbevolen aandraaimoment en noteer de draadgrootte en draadklasse. Gebruik nooit minder dan het aanbevolen aandraaimoment.
Houd het aanbevolen aandraaimoment gedurende minstens 5 seconden; dit geeft de schroef tijd om aan te passen aan het ingestelde aandraaimoment. Dit maximaliseert de kracht op de draad, waardoor een gasdicht contactpatroon behouden blijft tijdens verwarmings- en koelcycli in de loop van de tijd. Neem de tijd om het goed te doen. Dit is belangrijk. Dit is een UL486 testvereiste en een vereiste voor alle fabrieks- en veldinstallaties.
3.3. Aanbevelingen bekabeling en zekering
Externe zekering accubescherming | Minimale kabeldikte | |
---|---|---|
60 - 70 A | <5 m | 5 - 10 m |
16 mm2 / 6AWG (13,3 mm2) | 4AWG (21,2 mm2) | |
3.4. Aanbevolen aandraaimoment
AWG | mm2 | in-lb | Nm |
---|---|---|---|
4 | 21.2 | 35 | 4 |
6 | 16 | ||
8 | 10 | 25 | 2.8 |
10 | 6 | 20 | 2.3 |
12 | 4 |
Gebruik voor de kabelbedekking aan aandraaimoment van <0,7 Nm (6 in-lb).
3.5. GND-aansluiting
In veel gevallen is de GND-aansluiting via een kabelschoen aangesloten op het chassis. Voor een lage impedantie-aansluiting moet de kabelschoen rechtstreeks contact hebben met het metaal van het chassis, het contactoppervlak moet daarom vrij van verf zijn, raadpleeg onderstaande afbeeldingen.
Belangrijk
Zorg ervoor dat de GND-aansluiting op het chassis van het voertuig een lage impedantie heeft.
3.6. Trekontlasting
Het connectortype in deze lader is gevoelig voor constante mechanische belasting. Verlengde belasting (trekken, duwen of draaien) van de connector moet vermeden worden. Daarom is de lader uitgerust met een trekontlasting in de kabelbedekking. Het is zeer belangrijk dat de trekontlasting juist toegepast wordt. Het gewicht van de draad of andere krachten die hangen aan de connectoren moet bijna nul zijn.
Let op
Onvoldoende trekontlasting kan leiden tot connectorschade op lange termijn.
De trekontlasting in de kabelbedekking is ontworpen zodat bedrading met een buitendiameter van >9mm voldoende geklemd is. Met dunnere bedrading moet de diameter verhoogd worden tot >9 mm; dit kan eenvoudig uitgevoerd worden door krimpkousen toe te passen.
Draaddiameter te klein - niet geklemd | Draaddiameter >9 mm - goed geklemd | Draaddiameter verhoogd >9 mm - goed geklemd |
---|---|---|
3.7. Aansluiting installatie voor DC-DC voedingsmodus
Koppel de remote aan/uit los (verwijder de draadbrug of verwijder het volledige remote aan/uit aansluitklemblok).
Sluit de ingangsvermogenkabels aan.
Open de VictronConnect-app om het product op te stellen (pas steeds de uitgangsspanning aan voordat er een belasting of accu op de uitgang wordt aangesloten).
Raadpleeg voor details Instellingen voedingsmodus.
Sluit de belasting aan.
Sluit de remote aan/uit opnieuw aan om het product te activeren. Het product is nu klaar voor gebruik.
3.8. Aansluiting installatie voor laadmodus
Koppel de remote aan/uit los (verwijder de draadbrug of verwijder het volledige remote aan/uit aansluitklemblok).
Sluit de ingangsvermogenkabels aan.
Open de VictronConnect-app om het product in te stellen (stel steeds het juiste laadalgoritme in voordat een accu wordt aangesloten op de uitgang).
Raadpleeg voor details Acculaadmodus instellingen.
Sluit de te laden accu aan.
Sluit de remote aan/uit connector opnieuw aan om het product te activeren. Het product is nu klaar voor gebruik.
3.9. Aansluiting installatie voor remote aan/uit
Het aanbevolen gebruik van de remote aan/uit ingang is:
Een schakelaar aangesloten tussen de L-H pennen (AAN schakelaar niveau impedantie tussen L-H pennen: < 30 kΩ)
Een schakelaar aangesloten tussen (ingang/uitgang) accu plus en H pen (AAN schakelaar niveau > 4 V)
Een schakelaar aangesloten tussen de L-pen en (ingang/uitgang) aarding (AAN schakelaar niveau < 6V)
BMS-regeling via the H-pen (bv. tussen BMS ATC-uitgang en H-pen)
Opmerking
Houd rekening met de spanningstolerantie tussen L- & H-pen: +/- 70 VDC
a) L-H pen aansluiting | b) H-pen aansluiting | c) L-pen aansluiting | |||
---|---|---|---|---|---|
d) BMS-regeling via H-pen | |||||
Remote aan/uit aansluitingen |
3.10. Aansluiten voor overschrijven motoruitschakelingsdetectie
In laadmodus bepaalt motoruitschakelingsdetectie volgorde of tegemoet wordt gekomen aan de voorwaarden om laden in te schakelen; raadpleeg het Motoruitschakelingsdetectie hoofdstuk. Overschrijven van motoruitschakelingsdetectie laat de gebruiker toe zelf te beslissen of laden toegestaan is. Toedienen van >8V op de L-pin overschrijft de motoruitschakelingsdetectie en activeert de lader. Dit kan bijvoorbeeld uitgevoerd worden met een startschakelaar, CAN-bus motorloopdetector, enz.
Let op
Deze functie overschrijft de remote aan-/uit-functie niet. Remote aansluiting a), b) of d), zoals getoond in hoofdstuk Aansluiting installatie voor remote aan/uit, moet ingesteld worden in combinatie met overschrijven motoruitschakelingsdetectie. Raadpleeg voorbeelden in de onderstaande afbeeldingen.
Schakel opladen in via een ontstekingsschakelaar i.c.m. remote aan/uit optie a) | Schakel opladen in via een ontstekingsschakelaar i.c.m. externe aan/uit-optie (bv. BMS ATC contact) d) |
---|---|
Overschrijven motoruitschakelingsdetectie aansluitschema
Opmerking
Als de contactschakelaar uitgeschakeld is, keert de lader terug naar detectie motoruitschakeling-modus, het schakelt de acculader niet (direct) uit.
Om (de)activeren van laden op te leggen (i.e deOrion XS in-/uitschakelen) zonder inmenging van het detectie motoruitschakeling mechanisme moet een remote optie, zoals opgegeven in hoofdstuk Aansluiting installatie voor remote aan/uit, aangesloten worden en de motor-uit detectie uitgeschakeld worden in VictronConnect, zie afbeelding onderaan.
Uitschakelen detectie motoruitschakeling
Waarschuwing
Als het detectie motoruitschakeling mechanisme uitgeschakeld wordt in VictronConnect (“geforceerd laden”) zal er stroom uit de startaccu worden afgenomen zelfs als de motor niet draait.
Opmerking
Tijdens “geforceerd laden” is de ingangsonderspanningsbeveiliging de enige resterende limiet om laden automatisch te stoppen, zorg ervoor dat het niveau niet te laag ingesteld is, bij de meeste toepassingen is 12,5 V voldoende laag.