8. Installatie
Dit product bevat potentieel gevaarlijke spanningen. Het dient alleen worden geïnstalleerd onder toezicht van een geschikte gekwalificeerde installateur met de juiste opleiding en in overeenkomst met de lokale vereisten. Neem contact op met Victron voor meer informatie of de noodzakelijke training.
8.1. Locatie
Het product moet worden geïnstalleerd in een droge en goed geventileerde ruimte, en zo dicht mogelijk bij de accu's. Er moet een ruimte van minimaal 10 cm rond het apparaat vrijgehouden worden voor het afkoelen.
Waarschuwing
Een hoge omgevingstemperatuur resulteert in het volgende:
Kortere levensduur.
Gereduceerde laadstroom.
Verminderde piekcapaciteit, of afsluiten van de omvormer. Plaats het apparaat nooit direct boven de accu's.
Dit product is geschikt voor wandmontage. Voor montagedoeleinden zijn aan de achterkant van de behuizing een haak en twee gaten aangebracht (zie bijlage G). Het apparaat kan zowel horizontaal als verticaal worden gemonteerd. Voor optimale koeling heeft een verticale montage de voorkeur.
Waarschuwing
De binnenkant van het product moet na installatie toegankelijk blijven.
Probeer de afstand tussen het product en de accu tot een minimum te beperken teneinde kabelspanningsverliezen tot een minimum te houden.
Voor veiligheidsdoeleinden moet dit product in een hittebestendige omgeving worden geïnstalleerd. Vermijd de aanwezigheid van bijv. chemicaliën, synthetische componenten, gordijnen of ander textiel enz.
8.2. Verbiinding van de accukabels
Teneinde de volledige capaciteit van het product volledig te benutten, moeten de accu's met voldoende capaciteit en accukabels met een geschikte doorsnede worden gebruikt. Zie tabel.
24/3000/70 | 48/3000/35 | 48/5000/70 | |
Aanbevolen accucapaciteit (Ah) | 200-800 | 100-400 | 200-800 |
Aanbevolen DC-zekering | 300 A | 125 A | 200 A |
Aanbevolen doorsnede (mm²) per + en - aansluitpunt | |||
0 – 5 m | 50 mm² | 35 mm² | 70 mm² |
5 – 10 m | 95 mm² | 70 mm² | 2 x 70 mm² |
Opmerking: Interne weerstand is de belangrijke factor bij het werken met lage capaciteit accu's. Raadpleeg uw leverancier of de relevante delen van ons boek “Energy Unlimited”, te downloaden op onze website.
8.3. Procedure accuverbinding
Ga als volgt verder om de accukabels te verbinden:
Waarschuwing
Gebruik een momentsleutel met geïsoleerde steeksleutel om te voorkomen dat de accu kortsluit. Vermijd kortsluiting van de accukabels.
Er moet specifieke zorg en aandacht worden besteed bij het aansluiten van de accu. Met een multimeter moet de juiste polariteit worden bevestigd, voordat de accu wordt aangesloten. Door de accu met de onjuiste polariteit aan te sluiten, wordt het apparaat vernietigd en dat valt niet onder de garantie.
Sluit de accukabels aan. Eerst de - kabel dan de +. Houd er rekening mee dat er een vonk kan optreden bij het aansluiten van de accu.
Draai de moeren vast aan de voorgeschreven koppels voor minimale contactweerstand.
8.4. Aansluiting van de PV-reeks
Bevestig de juiste PV-polariteit
Verwijder de Solar aansluitingsafdekking
Sluit de zonnereeks aan op de M6-zonnebouten.
OPMERKING: Indien aangesloten met omgekeerde polariteit zal de PV-spanning dalen, de regelaar zal opwarmen maar zal de accu niet laden.
8.5. Verbinding van de AC-bekabeling
Waarschuwing
Dit product is een apparaat van veiligheidsklasse I, bedoeld voor een TN-systeem (geleverd met een aardingsklem voor veiligheidsdoeleinden).Diens AC-ingangs- en/of uitgangsklemmen moeten om veiligheidsredenen voorzien zijn van een ononderbreekbaar aardingspunt.
Bij hoge lekstroom moet het extra aardingspunt worden gebruikt met een draad van minimaal 10 mm2. Raadpleeg bijlage A
Dit product is voorzien van een aardrelais (relais H, raadpleeg Bijlage B) dat automatisch de Nuluitgang met het chassis verbindt als er geen externe AC-voeding beschikbaar is. Als er een externe AC-voeding aanwezig is, gaat het aardrelais H open voordat het ingangsveiligheidsrelais sluit. Dit zorgt voor de juiste werking van een aardlekstroomonderbreker die is aangesloten op de uitgang. Daar de eenheid van de DC geïsoleerd is en daarom een DC lekstroom niet mogelijk is, is elke RCD bruikbaar.
Bij een mobiele installatie (bijvoorbeeld met een walstroomcontactstop) zal het onderbreken van de walstroomverbinding tegelijkertijd de aardingsverbinding verbreken. In dat geval moet de behuizing worden aangesloten op het chassis (van het voertuig) of op de romp of aardingsplaat (van de boot). In het geval van een boot wordt directe verbinding met de wal niet aanbevolen vanwege mogelijke galvanische corrosie. De oplossing hiervoor is het gebruik van een scheidingstransformator.
De aansluitblokken zijn te vinden op de printplaat, zie Bijlage A.
Verwissel de nul en fase niet bij het aansluiten op de AC.
Ac-in De AC-ingangskabel kan worden aangesloten op het aansluitblok “AC–in”. Van links naar rechts: “N” (neutraal), “PE” (aarde) en “L” (fase) De AC-ingang moet beschermd worden door een zekering of magnetische stroomonderbreker met een vermogen van 32 A of minder en kabeldoorsnede moet dienovereenkomstig aangepast worden. Als de ingangswisselstroomtoevoer een lagere waarde heeft, moet de zekering of magnetische stroomonderbreker dienovereenkomstig worden verlaagd. De doorsnede van de aardconnector moet minstens dezelfde grootte hebben als de AC-leiders.
AC-out-1 De AC-uitgangskabel kan direct op het aansluitblok “AC-out” worden aangesloten. Van links naar rechts: “N” (neutraal), “PE” (aarde) en “L” (fase) Met de PowerAssist-functie kan de Multi zijn nominale vermogen (bijv. 3000/230 = 13 A) aan de uitgang toevoegen tijdens momenten van piekvermogen. Samen met een maximale invoerstroom van 32 A betekent dit dat de uitvoer tot 32 + 13 = 45 A kan leveren. Een aardlekstroomstroomonderbreker en een zekering of stroomonderbreker die geschikt is om de verwachte belasting te ondersteunen, moeten in serie met de uitgang worden meegeleverd en de doorsnede van de kabel moet dienovereenkomstig worden aangepast.
AC-out-2 Er is een tweede uitgang beschikbaar die de verbinding verbreekt met zn belasting in het geval van accu-werking. Op deze aansluitingen is apparatuur aangesloten die alleen kan werken als er wisselspanning beschikbaar is op de AC-in-1, bijvoorbeeld een elektrische boiler of een airco. De belasting op de AC-out-2 wordt onmiddellijk losgekoppeld als de omvormer/lader overschakelt op de accu. Nadat wisselstroom beschikbaar is op de AC-in-1, wordt de belasting op AC-out-2 met een vertraging van ongeveer 2 minuten opnieuw aangesloten. Dit om een stroomaggregaat te stabiliseren.
8.6. Optionele verbindingen
Een aantal optionele verbindingen zijn mogelijk:
8.6.1. Regeling op afstand:
Het product kan op twee manieren op afstand worden bediend.
Met een externe schakelaar (aansluitpunt M, zie bijlage A). Werkt alleen als de schakelaar op het toestel ingesteld is op ”aan”.
Met een Digital Multi Control-paneel (aangesloten op een van de twee RJ45-contactdozen L, zie Bijlage A). Werkt alleen als de schakelaar op het toestel ingesteld is op ”aan”
Het Digital Multi controle-paneel heeft een draaiknop waarmee de maximale stroom van de AC kan worden ingesteld: zie PowerControl en PowerAssist.
8.6.2. Programmeerbaar relais
Het relais kan worden geprogrammeerd voor allerlei andere toepassingen, bijvoorbeeld als startrelais voor een aggregaat
8.6.3. Programmeerbare analoge/digitale ingang-/uitgangpoorten
Het product is uitgerust met 2 analoge/digitale ingangs-/uitgangspoorten.
Deze poorten kunnen voor verschillende doeleinden worden gebruikt. Eén toepassing is de communicatie met de BMS van een lithium-ionaccu.
8.6.4. Spanningswaarneming (verbindingsklem J, zie bijlage A)
Voor het compenseren van mogelijke kabelverliezen tijdens het opladen, kunnen er twee sensordraden worden aangesloten waarmee de spanning direct kan worden gemeten op de accu of op de positieve en negatieve verdeelpunten. Gebruik draad met een doorsnede van 0,75 mm².
Tijdens het opladen van de accu compenseert de omvormer/lader de spanningsval over de DC-kabels tot maximaal 1 Volt (d.w.z. 1 V over de positieve aansluiting en 1 V over de negatieve aansluiting). Als de spanningsval groter dreigt te worden dan 1 V, wordt de laadstroom zodanig beperkt dat de spanningsval beperkt blijft tot 1 V.
8.6.5. Temperatuursensor (verbindingsklem J, zie bijlage A)
De temperatuursensor (meegeleverd bij de omvormer/lader) kan worden aangesloten voor temperatuurgecompenseerd opladen. De sensor is geïsoleerd en moet op de negatieve pool van de accu worden aangebracht.
8.6.6. Parallelle verbinding
Het is vereist om identieke eenheden te gebruiken voor driefasen- en parallelle systemen. Aangezien er slechts één GX apparaat per systeem is toegestaan, moet u in dit geval hetzelfde model MultiPlus-II vinden als u een parallelle en/of driefasenaansluiting wilt gebruiken met dit product.
Om u te helpen bij het vinden van identieke eenheden, kunt u in plaats daarvan de MultiPlus-II gebruiken voor parallelle en driefasensystemen en een extern GX-apparaat.
Er kunnen maximaal zes eenheden parallel worden aangesloten. Bij het aansluiten van dit product met Multiplus-II in een parallel systeem, moet aan de volgende vereisten worden voldaan:
Waarschuwing
Het is essentieel dat de negatieve pool van de accu tussen de eenheden altijd is aangesloten. Een zekering of stroomonderbreker is niet toegestaan op de negatieve pool.
Alle eenheden moeten op dezelfde accu worden aangesloten.
Maximaal zes parallel aangesloten eenheden.
De apparaten moeten identiek zijn (afgezien van het GX-deel) en dezelfde firmware hebben.
De DC-aansluitkabels naar de apparaten moeten van gelijke lengte en doorsnede zijn.
Als een positief en een negatief gelijkstroomverdelingspunt wordt gebruikt, moet de doorsnede van de verbinding tussen de accu's en het gelijkstroomverdelingspunt ten minste gelijk zijn aan de som van de vereiste doorsneden van de verbindingen tussen het distributiepunt en de eenheden.
Koppel altijd eerst de negatieve accukabels voordat u de UTP-kabels plaatst.
Plaats de eenheden dicht bij elkaar, maar laat minstens 10 cm ruimte over voor ventilatie onder, boven en naast de eenheden.
UTP-kabels moeten rechtstreeks van de ene eenheid op de andere worden aangesloten (en op het externe paneel). Contact- of splitterdozen zijn niet toegestaan.
Er kan slechts één afstandsbediening (paneel of schakelaar) worden aangesloten op het systeem. Dat betekent maar één GX. Wanneer meerdere GX-modellen parallel of driefasig verbonden gaan worden, moet de interne verbinding tussen GX-card en andere componenten ontkoppeld worden. Omwille hiervan wordt het aanbevolen de MultiPlus-modellen zonder ingebouwde GX te gebruiken voor deze systemen.
8.6.7. Driefasige werking
Dit product kan ook worden gebruikt in 3-fasen wye (Y)-configuratie. Hiervoor wordt een verbinding tussen de apparaten gemaakt door middel van standaard RJ45 UTP-kabels (hetzelfde als voor een parallelle werking). Het systeem zal opeenvolgende configuratie vereisen.
Voorwaarden: zie Sectie Spanningsdetectie
Opmerking: het product is niet geschikt voor een 3-fasen delta (Δ)-configuratie.
Wanneer de AS4777.2 stroomnetcode is geselecteerd in VEconfigure, zijn slechts 2 eenheden parallel per fase toegestaan in een driefasensysteem.
Voor meer informatie over parallelle en driefasenconfiguratie moet u altijd eerst uw Victron-distributeur en deze specifieke handleiding raadplegen:
https://www.victronenergy.com/live/ve.bus:manual_parallel_and_three_phase_systems
8.6.8. Verbinding met het VRM-portaal
Voor de verbinding van het product met de VRM is een internetverbinding nodig. Dit kan gedaan worden via wifi of bij voorkeur via een ethernet kabel naar een op het internet aangesloten router.
De VRM-site-id bevindt zich op een sticker in de buurt van de kabelverbindingen van het apparaat.
Voor meer informatie om VRM op te stellen, raadpleeg de VRM Van start gaan-handleiding.