6. Configuratie en instellingen
6.1. Voor de eerste keer opstarten
Het Lynx Smart BMS wordt ingeschakeld als een accu is aangesloten en de draadlus wordt geplaatst tussen pin 10 en 11 van de multiconnector of de remote aan/uit-schakelaar is ingeschakeld.
Bij het eerste keer opstarten en na een “Reset naar naar standaardinstellingen” (via de VictronConnect-app), bepaalt en stelt het Lynx Smart BMS automatisch deze instellingen in:
Systeemspanning, 12, 24 of 48 V, door het meten van de accuspanning.
Ondersteuning vooralarm in de accu’s.
De instellingen kunnen ook handmatig bekeken en gewijzigd worden.
6.2. Firmware bijwerken
Een firmware-update van het Lynx Smart BMS kan op twee verschillende manieren uitgevoerd worden:
Met de VictronConnect-app
Via de VRM: Remote Firmware-update functie (vereist een met internet verbonden GX -apparaat)
Opmerkingen over firmware-bijwerken in het algemeen
Nieuwer is niet altijd beter
Maak het niet stuk als het werkt
Zorg ervoor, vóór het update-proces te starten, om de changelog te lezen. De changelog kan via Victron Professional gedownload worden.
Daarom: gebruik deze functie met zorg. Ons belangrijkste advies is om een draaiend systeem niet bij te werken tenzij er problemen mee zijn of vóór de eerste keer opstarten.
Opmerkingen over bijwerken van de Lynx Smart BMS firmware
Een firmware-update resulteert niet in een tijdelijke systeemsluiting. Tijdens het bijwerken houdt het Lynx Smart BMS alle contacten en de magneetschakelaar in dezelfde status als bij de start van het bijwerken. Als de update niet lukt, openen ATD/ATC en magneetschakelaar na 120 seconden, om veiligheidsredenen. Dit geeft ook de tijd om opnieuw te proberen bijwerken.
Het bijwerken van de firmware start steeds met een nieuwe laadcyclus, ongeacht de laadtoestand-drempelinstelling, hetgeen inhoudt dat de laadspanningsgrens (CVL) automatisch aangepast wordt van 13,5 V naar 14,2 V (voor een 12 V systeem).
Bij een nieuwe installatie is het ook aanbevolen om de firmware van elke aangesloten Lithium-accu te controleren en bij te werken.
Bijwerken van firmware met VictronConnect
Let op het volgende vóór een firmware-update uit te voeren met VictronConnect:
Raadpleeg, voor gedetailleerde instructies over hoe de firmware bij te werken, het firmware bijwerken-hoofdstuk in de VictronConnect-handleiding.
Als er een nieuwere firmware-versie beschikbaar is, meldt de VictronConnect-app (zorg ervoor dat de nieuwste versie van de VictronConnect-app gebruikt wordt) dat zodra een verbinding met het Lynx Smart BMS gemaakt is.
Bijwerken van firmware via VRM: Remote firmware-update
Functies:
Remote bijwerken van via internet verbonden producten, rechtstreeks vanuit het VRM-portaal
Software installeren is niet noodzakelijk
Werkt vanuit laptop, tablet & telefoon
Niet nodig het juiste firmware-bestand te vinden: het systeem heeft alles en geeft duidelijk aan dat een nieuwere versie beschikbaar is.
Raadpleeg de VRM: Remote firmware-update handleiding voor gedetailleerde instructies.
6.3. Instellingen Lynx Smart BMS
Eenmaal ingeschakeld, gebruik de VictronConnect-app om de BMS-instellingen in te stellen.
Controleer de instelling van de accuspanning (12, 24 of 48 V):
Dit wordt automatisch gedetecteerd, controleer dit.
Stel de instelling voor de accucapaciteit in:
Voer de totale capaciteit van de accubank van de aangesloten accu in. Let op: voor accu's die in serie geschakeld zijn moet niet de capaciteit van alle accu’s bij elkaar opgeteld worden om de totale capaciteit van de accubank te bepalen.
Raadpleeg ons boek Wiring Unlimited hoofdstuk 3.1 om te leren hoe de accucapaciteit bepaald kan worden.
Let op
Als de invoer van de accucapaciteit onjuist is, wordt de laadtoestand ook onjuist berekend. Zorg ervoor dat de berekening van de accucapaciteit correct is.
Bepaal het aantal accu's die parallel geplaatst zijn:
Voer het aantal parallel geplaatste accu's in het systeem in.
Let op
Het verkeerde aantal parallelle accu's zal leiden tot een onjuiste berekening van het balanceringsalgoritme. Zorg ervoor dat deze waarde correct is ingevoerd.
Controleer de instelling van de vooralarm-modus:
Deze instelling wordt automatisch ingesteld als het voor de eerste keer wordt opgestart en na een “Reset naar standaardinstellingen”. Het is de standaard instelling.
ingeschakeld: aanbevolen instelling. In geval van een vooralarm wordt een visueel of hoorbaar apparaat dat gekoppeld is aan het programmeerbare relais, geactiveerd.
uitgeschakeld: Indien uitgeschakeld, negeert het de ontlaadstroomlimiet bij de vooralarminstelling.
Opmerking
Oudere Victron Lithium Battery Smart van voor 2019/2020 hebben geen pre-alarmsignaal. Toch genereert het Lynx Smart BMS ook voor deze accu's het vooralarmsignaal met de beperking dat de drempel hiervoor wordt afgeleid van de onderspanningsalarminstelling (in de accu) van 2,6V - 2,8V. Het onderspanningsalarm treedt dan op met een vaste vertraging van 30 seconden na het pre-alarm.
Stel de relaisinstelling in:
Het programmeerbare relais heeft twee werkingsmodi: Alarmrelais endynamo ATC.
Als ingesteld op Alarmrelais-modus, wordt de instelling van het alarmrelais actief en kan continue of met tussenpozen worden geselecteerd. Bij een met tussenpozen werking wordt het relais elke 0,8 seconden in- en uitgeschakeld.
Indien ingesteld voor de dynamo ATC-modus wordt het relais alleen geactiveerd als de schakelaar gesloten is. Voordat de schakelaar wordt geopend, wordt eerst de dynamo ATC geopend en 2 seconden later de schakelaar. Deze 2 seconden zorgen ervoor dat de dynamo wordt uitgeschakeld voordat de accu wordt losgekoppeld van het systeem.
DVCC-instellingen:
DVCC is geforceerd ingeschakeld en kan niet worden uitgeschakeld. Enkele instellingen kunnen echter gewijzigd worden. Deze worden hieronder beschreven.
Houd er rekening mee dat deze instellingen alleen van invloed zijn op compatibele DVCC-apparaten zoals Victron omvormer/acculaders en Solar MPPT-acculaders.
Ontlaadstroomlimiet bij vooalarm (standaard “Nee”): indien ingesteld op “Ja”, is de ontlaadstroomlimiet al ingesteld op 0 A bij een vooralarm, terwijl het ATC-contact gesloten blijft. Op deze manier is het mogelijk om wat accuvermogen te besparen voor essentiële DC-belastingen, zoals bijvoorbeeld de verlichting, lenspomp en navigatie op boten.
Absorptietijd: is standaard ingesteld op 2 uur. Dit kan indien nodig worden aangepast.
Herhaald absorptie-interval: in dagen, waarop een nieuwe volledige laadcyclus wordt gestart als de accu-laadtoestand niet onder de laadtoestand-drempel komt. De standaard is elke 30 dagen en kan zo nodig worden aangepast.
laadtoestand-drempel: is standaard ingesteld op 70%. Dit is de drempel waarbij het Lynx Smart BMS een nieuwe volledige laadcyclus begint. Dit kan indien nodig worden aangepast.
Een nieuwe laadcyclus betekent dat de CVL (laadspanningslimiet) verhoogd wordt van 13,5 V (voor een 12 V-accu) naar 14,2 V.
Naast de laadtoestand-drempel, wordt een nieuwe laadcyclus gestart na een firmware-update, als de accuspanningen lager zijn dan 12 V / 24 V / 48 V (3 V per cel) of als een lage celspanning wordt gedetecteerd.
Instellingen accumonitor:
In tegenstelling tot andere accumonitoren, zijn de instellingen van de Lynx Smart BMS-accumonitor meestal vaste instellingen die niet aangepast kunnen worden. De reden hiervoor is dat het Lynx Smart BMS altijd samen wordt gebruikt met de Victron Lithium Battery Smart-accu's en een groot aantal van de parameters van de accumonitor zijn daarom bekend omdat ze betrekking hebben op het accutype.
De volgende instellingen zijn instelbaar. Een volledige lijst van alle gebruikte instellingen is te vinden in de Bijlage paragraaf 10.3.
Opgeladen spanning: de spanningsdrempel waarboven de accumonitor synchroniseert en de laadtoestand gereset wordt naar 100%. Voor synchronisatie moet ook aan de voorwaarden voor staartstroom en geladen detectietijd voldaan zijn. De standaard is ingesteld op 14,0 V en kan zo nodig worden aangepast. Als de instelling van de systeemspanning wordt gewijzigd, moet ook de instelling voor de laadspanning worden aangepast.
Staartstroom: de stroomdrempel waaronder de accumonitor synchroniseert en de laadtoestand gereset wordt naar 100%. Voor synchronisatie moet ook aan de voorwaarden voor laadspanning en laaddetectietijd voldaan zijn. De standaard is ingesteld op 4% en kan zo nodig worden aangepast.
Opgeladen detectietijd: is de tijdsduur die verstreken is waarna de accumonitor synchroniseert en de laadtoestand gereset wordt naar 100%. Voor synchronisatie moet ook aan de voorwaarden voor laadspanning en staartstroom voldaan zijn. De standaard is ingesteld op 3 minuten en kan zo nodig worden aangepast.
Ontladingslimiet: deze parameter heeft twee functies:
Het primaire gebruik is om de minimale laadtoestand in te stellen om te bepalen hoe ver de accu ontladen mag worden en om ervoor te zorgen dat er voldoende energie overblijft voor zelfontlading na een lage laadtoestand-afsluiting.
Een beperkte ontladingsdiepte is goed voor de gezondheid van de accu, maar biedt ook back-upstroom om het systeem draaiende te houden, bijv. tot zonsopgang voor systemen met zonnepanelen.
Als het ingestelde ontladingsniveau bereikt is, wordt een lage laadtoestand-alarm gegeven. Het BMS schakelt dan over naar de UIT-modus met een vertraging van 5 minuten als er niet voldoende laadspanning ontdekt werd aan de systeemkant van het BMS tegen die tijd.
Door de ontladingslimiet op nul te zetten (niet aanbevolen), wordt deze functie uitgeschakeld.
Let op
De ontladingslimiet voorkomt volledige ontlading en moet gekozen worden zodat er steeds voldoende energie in de accu is voor zelfontlading voordat de accu opnieuw geladen kan worden.
Voorbeeld: Een ontladingslimiet van 10% levert nog steeds voldoende opgeslagen energie voor de zelfontlading van een 200 Ah accu om ongeveer 9 maanden mee te gaan zonder opnieuw te laden.
Het wordt gebruikt voor het berekenen van de 'Tijd over'- of de 'Tijd tot'-waarde weergegeven in de VictronConnect-app, een aangesloten GX-apparaat of op het VRM-portal. De accumonitor gebruikt de actuele ontlaadstroom om de tijd te berekenen die nodig is om de ingestelde ontladingslimiet te bereiken.
Waarschuwingsniveau Lage laadtoestand: het niveau waarop een waarschuwing wordt afgegeven voordat de ontladingslimiet is bereikt.
Laadstatus : handmatig instellen van de laadstatus.
Synchroniseren laadtoestand naar 100 %: handmatig synchroniseren van de laadtoestand naar 100 %.
6.4. Lynx Distributor-instellingen
Deze instructies zijn alleen van toepassing als het systeem één of meerdere Lynx Distributors bevat.
Aan elke Lynx Distributor moet een adres worden toegekend en ingesteld worden op A, B, C of D. Dit gebeurt via een tweezijdige dip-schakelaar die zich in de Lynx Distributor bevindt. Raadpleeg hoofdstuk 6.1.3. Adres toekennen Lynx Distributor in de Lynx Distributor-handleiding.
Tip
Als de DIP-schakelaars per ongeluk onjuist geprogrammeerd zijn of opnieuw geprogrammeerd moeten worden naar een verschillend adres na inbedrijfstelling van het Lynx Smart BMS NG moet het BMS geherstart worden (UIT-modus en opnieuw naar Stand-by of AAN-modus). Deze actie is noodzakelijk om de Lynx Distributor status correct in VictronConnect en het GX-apparaat toe te passen. Het herstarten van het BMS reset ook de foutmelding "W-D02: Communicatie met Distributor [A, B, C, of D] verloren" in VictronConnect en verwijder het Lynx Smart BMS alarm "Distributor [A, B, C, of D] aansluiting verloren."
Gebruik de VictronConnect-app om elke zekering een eigen naam te geven (maximaal 16 tekens). Als de naam van de zekering leeg is (0 tekens), wordt de zekering uitgeschakeld en genegeerd voor bewakingsdoeleinden.
Ga naar de instellingenpagina door rechtsboven op het tandwieltje te klikken.
Ga op de Instellingen-pagina omlaag naar de Lynx Distributor-instellingen.
Tik op de naam van een distributeur. Een nieuw menu wordt geopend met de 4 zekeringen.
Tik op een zekering om een aangepaste naam toe te wijzen en/of om de zekering handmatig uit te schakelen voor bewakingsdoeleinden.